1. boord
Als het schip lek is, gaan de ratten van boord.
Zijn alle passagiers al aan boord?
Hij is aan boord van het schip.
Is er een arts aan boord?
2. rand
We stonden aan de rand van een klif.
In het midden is het ijs mooi donker en glad, maar langs de rand van de wetering ligt bomijs. Als je daarop gaat staan, breekt het en hoor je een boel lawaai.