1. ochtend
Ik heb besloten om iedere ochtend te hardlopen.
Carol staat elke ochtend vroeg op.
We hebben sinds de ochtend zitten wachten, maar uiteindelijk is hij niet gekomen.
Ik eet elke ochtend ontbijt.
De secretaresse opende de post welke die ochtend geleverd was.
Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen.
Op de middelbare school stond ik iedere ochtend om zes uur op.
U hebt al de hele ochtend over dit probleem nagedacht. Ga nu eerst maar eens lunchen.