1. beroemd
Hij werd beroemd.
Een beroemd architect heeft dat huis gebouwd.
Ik wil beroemd worden als ik groot ben.
Dit is het huis dat ontworpen werd door een beroemd architect.
De uitspraken van Confucius zijn beroemd.
Het toneelstuk is geschreven door een beroemd toneelschrijver.
Zou je graag beroemd willen zijn?
Londen, waar ik woon, was vroeger beroemd om zijn mist.
Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
Ik heb een vriend, wiens vader een beroemd pianist is.
Misschien zal hij wel nooit beroemd worden.
Zijn dochter en zijn zoon waren beiden beroemd.
Beroemd porselein wordt tentoongesteld.
Ze is beroemd als zangeres maar niet als dichteres.
Valencia is beroemd om zijn opmerkelijke architectuur.