1. nemen
Telkens als we op reis gaan, nemen we een kaart mee.
Welke krant nemen jullie?
Gedane zaken nemen geen keer.
Ik moet medicijnen nemen.
Om een goede advocaat in de arm te nemen? vroeg Al-Sayib.
Hij had het lef mijn auto te nemen zonder toestemming te vragen.
Ik zal de maatregelen nemen die mij noodzakelijk lijken.
Het is beter de tijd te nemen voor dit werk, dan u te haasten en fouten te maken.
Een Engelsman, een Belg en een Nederlander gaan een café binnen en nemen plaats aan de toog. Zegt de barkeeper: "Wacht even, is dit een mop of zo?"
Kinderen nemen de gewoontes van hun ouders over.
Naar aanleiding van de demografische gegevens was de regering genoodzaakt een beleid aan te nemen dat het geboortecijfer zou stimuleren.
Je moet zijn woorden niet ernstig nemen, op elk ogenblik is hij iemand anders.
Het handige van dit elektronische woordenboek is dat je het makkelijk mee kan nemen.
Van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan. Maar waarom het risico nemen?!
Enkel diegenen die het risico nemen om te ver te gaan, weten tot hoever ze mogen gaan.
2. pakken
ik pak, jij pakt, wij pakken. Ik pakte. Jullie pakten. Ik heb gepakt
Laten we een bus pakken.
Neem me niet kwalijk maar kunt u voor mij de suiker pakken?