1. regent
Laten we gaan als het niet regent.
Waarschijnlijk regent het vanmiddag.
Ik ga, zelfs al regent het.
Het regent.
Iedere keer als het regent, lekt het dak.
Als het zo lichtjes regent, ga ik graag wandelen in een park.
Als het regent zijn bussen gewoonlijk over tijd.
Als het regent wordt het sportfeest afgelast.
Regent het in mei, dan is april voorbij.
Het regent dat het giet! Op straat zijn overal plassen, en het water stroomt van de daken.
Het is slecht weer. Het is koud en het regent.
Ik zal ook gaan, tenzij het regent.
In geval dat het regent, zal ik niet vertrekken.
Vergeet geen paraplu mee te nemen voor het geval dat het regent.
Als het regent, blijf ik.