1. schrijver
De schrijver over wie ik je zoveel vertelde is gisteren overleden.
Dickens is de schrijver van "Oliver Twist".
Wij hebben een schrijver ontmoet.
Deze roman is geschreven door een bekende Amerikaanse schrijver.
Afgaand op wat je zegt, moet hij een goede schrijver zijn.
Hij is niet zo'n goed schrijver, en ik denk dat hij het weet.
Hij had de eer voorgesteld te worden aan een groot schrijver.
Ik kan niet uitmaken wat de schrijver probeert te zeggen.
2. auteur
De auteur is ons welbekend.
De auteur heeft een mooie stijl.
Wie is de auteur van dit verhaal?
Zamenhof, de auteur van de plantaal Esperanto, was oogarts.
De auteur vertaalde het sprookje in onze moedertaal.
Holländisch Wort "nhà văn"(auteur) tritt in Sätzen auf:
Beroepen in het Vietnamees