zdania 1-30

 0    30 Datenblatt    mlodawskaneta
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
On idzie do domu.
Lernen beginnen
Hij gaat naar huis.
My przychodzimy jutro.
Lernen beginnen
Wij komen morgen.
Oni widzą psa.
Lernen beginnen
Ze zien een hond.
Mówisz prawdę.
Lernen beginnen
Jij zegt de waarheid.
Zaczynamy teraz.
Lernen beginnen
Wij beginnen nu.
Kupuję chleb.
Lernen beginnen
Ik koop brood.
Ty płacisz rachunek.
Lernen beginnen
Jij betaalt de rekening.
On dużo pracuje.
Lernen beginnen
Hij werkt veel.
Uczymy się niderlandzkiego.
Lernen beginnen
Wij leren Nederlands.
Oni czytają książkę.
Lernen beginnen
Zij lezen een boek.
My dobrze śpimy.
Lernen beginnen
Wij slapen goed.
Oni mieszkają w Amsterdamie.
Lernen beginnen
Zij wonen in Amsterdam.
Chcę kawy.
Lernen beginnen
Ik wil koffie.
Musisz pracować.
Lernen beginnen
Jij moet werken.
On potrafi pływać.
Lernen beginnen
Hij kan zwemmen.
Jedziemy do szkoły.
Lernen beginnen
Wij rijden naar school.
Oni dają prezent.
Lernen beginnen
Zij geven een cadeau.
Pytam o coś.
Lernen beginnen
Ik vraag iets.
Odpowiadasz szybko.
Lernen beginnen
Jij antwoordt snel.
On czeka na zewnątrz.
Lernen beginnen
Hij wacht buiten.
Otwieramy drzwi.
Lernen beginnen
Wij openen de deur.
Oni zamykają okno.
Lernen beginnen
Zij sluiten het raam.
Kiedy przyjedziesz?
Lernen beginnen
Wanneer kom jij?
Dlaczego się śmiejesz?
Lernen beginnen
Waarom lach jij?
Kto do ciebie dzwoni?
Lernen beginnen
Wie belt jou?
O której zaczyna się film?
Lernen beginnen
Hoe laat begint de film?
Dokąd idziesz?
Lernen beginnen
Waar ga je heen?
Co chcesz zjeść?
Lernen beginnen
Wat wil je eten?
Z kim rozmawiasz?
Lernen beginnen
Met wie praat je?
Którą torbę bierzesz?
Lernen beginnen
Welke tas neem je?

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.