człowiek

 0    238 Datenblatt    thejoanaka
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
nerwowość
Spóźnienie działa mi czasem na nerwy.
Lernen beginnen
zenuwen
Het niet op tijd zijn werkt soms op mijn zenuwen.
smutny
Lernen beginnen
verdrietig
wściekły
Lernen beginnen
woedend
nieśmiały
Eva jest bardzo nieśmiała i nie ma wielu przyjaciół.
Lernen beginnen
verlegen
Eva is erg verlegen en heeft niet veel vrienden.
znudzony
Lernen beginnen
verveeld
ciekawy
Ciekawe, kiedy nasze maleństwo zacznie mówić.
Lernen beginnen
benieuwd
Ik ben benieuwd wanneer ons kleintje gaat praten.
dobranoc, śpij dobrze
Lernen beginnen
welterusten
Pa/ cześć (pożegnanie)
Lernen beginnen
doei
cześć
Cześć, jak leci?
Lernen beginnen
hoi
Hoi, hoe is het met je?
cześć (powitanie i pożegnanie
Lernen beginnen
dag
urodziny
Czy masz jutro urodziny? Jutro masz urodziny.
Lernen beginnen
jarig
Ben je morgen jarig? Morgen ben je jarig.
biznesmen
Liczydło - najlepszy przyjaciel biznesmena.
Lernen beginnen
zakenman
Het telraam - de beste vriend van de zakenman.
Tak to prawda. Myślisz, że to ładny dom?
Lernen beginnen
Ja, dat klopt. Vindt u het een fijn huis?
ile
Marijke, który dzisiaj jest?
Lernen beginnen
hoeveelste
Marijke, de hoeveelste is het vandaag?
Boże Narodzenie
Wkrótce święta. Nie mogę się doczekać!
Lernen beginnen
kerstdagen
Binnenkort kerstdagen. Ik kan niet wachten!
dziś rano, dziś rano
Lernen beginnen
vanmorgen, vanochtend
ranek
Lernen beginnen
ochtend, morgen
Wyłączyć
Wyłącz wreszcie telewizor i chodź na obiad!
Lernen beginnen
Zet uit
Zet eindelijk de televisie uit en kom eten!
dwunasta trzydzieści
Jest godzina 12.30.
Lernen beginnen
halfeen
Het is halfeen.
nerwowy, nerwowy
Lernen beginnen
zenuwachtig, nerveus
uparcie, uparty
Lernen beginnen
koppig
Dobrze mieć wszystko zawsze pod ręką!
Lernen beginnen
Het is goed altijd alles bij de hand te hebben!
Słucham Pana/panią.
Lernen beginnen
Zegt u het maar.
odtąd, następnie, potem
Lernen beginnen
vervolgens
Mogę iść z tobą.
Lernen beginnen
Ik mag meegaan.
o tak, oczywiście
To musi być coś eleganckiego. - Oczywiście, przymierzalnia jest po prawej stronie.
Lernen beginnen
jazeker
Het moet iets nets zijn. - Jazeker, de paskamer is aan de rechterkant.
przeważnie
Lernen beginnen
meestal
Pasuje Ci./ Ten pasuje do ciebie.
Lernen beginnen
Die past bij jou.
karta debetowa
Ona płaci kartą.
Lernen beginnen
bankpas
Zij betaalt met een bankpas.
kto następny/ kogo kolej
Lernen beginnen
is er aan de beurt
biżuteria/ozdoba
Ona lubi biżuterię.
Lernen beginnen
sieraad
Zij vindt de siraden mooi.
tak, racja
Może macie rację.
Lernen beginnen
wel gelijk
Misschien hebben jullie wel gelijk.
liczyć
Lernen beginnen
rekenen
zdawać egzamin
Lernen beginnen
een examen afleggen
do końca/ kończyć
Lernen beginnen
beëindigen
brać udział
Chodzę na kurs literatury.
Lernen beginnen
volgen
Ik volg een cursus literatuur.
kolorowe kredki
Lernen beginnen
kleurpotloden
temperówka
Lernen beginnen
slijper
kartka
Lernen beginnen
blaadje
kreda
Lernen beginnen
krijt
nie ma nikogo
Lernen beginnen
er is niemand
student drugiego roku
Jestem studentem drugiego roku uniwersytetu.
Lernen beginnen
tweedejaars
Ik ben tweedejaars student aan de universiteit.
edukacja, wykształcenie
To trudny kierunek studiów!
Lernen beginnen
de opleiding
Dat is een moeilijke opleiding!
coś jest napisane
Coś jest napisane na tablicy.
Lernen beginnen
er staat iets geschreven
Op het bord staat er iets geschreven.
obowiązki
Mam bardzo dużo obowiązków, a pensja jest niska.
Lernen beginnen
plichten
Ik heb heel veel plichten en het salaris is laag.
klej
Lernen beginnen
lijm
Nie martw się, wszystko będzie dobrze.
Lernen beginnen
Maak je geen zorgen, alles komt goed.
być (imperfectum, perfectum)
byłem, byłeś, był/ byliśmy, byliście, byli
Lernen beginnen
zijn (imperfectum, perfectum)
was (lp)/ waren (lm) zijn geweest
iść (niedoskonały, doskonały)
szedłem, szedłeś, szedł/ szliśmy, szliście, szli
Lernen beginnen
gaan (imperfectum, perfectum)
ging (lp)/gingen (lm) / zijn gegaan
przychodzić (niedoskonały, doskonały)
przyszedłem, przyszedłeś, przyszedł/przyszliśmy, przyszliście, przyszli
Lernen beginnen
komen (imperfectum, perfectum)
kwam (lp)/ kwamen (lm)/ zijn gekomen
szukać (niedoskonały, doskonały)
szukałam, szukałam, szukał/ szukaliśmy, szukaliście, szukali
Lernen beginnen
zoeken (imperfectum, perfectum)
zocht(lp)/zochten (lm)/hebben gezocht
chodzić (niedoskonały, doskonały)
chodziłem, chodziłeś, chodził/ chodziliśmy, chodziliście, chodzili
Lernen beginnen
lopen (imperfectum, perfectum)
liep (lp)/ liepen (lm)/ hebben gelopen
czytać (niedoskonały, doskonały)
czytałem, czytałeś, czytał/ czytaliśmy, czytaliście, czytali
Lernen beginnen
lezen (imperfectum, perfectum)
las (lp)/lazen(lm)/hebben gelezen
znaleźć, uważać (niedoskonały, doskonały)
znalazłem, znalazłeś, znalazł/ znaleźliśmy, znaleźliście, znaleźli
Lernen beginnen
vinden (imperfectum, perfectum)
vond (lp)/vonden (lm)/hebben gevonden
stać (niedoskonały, doskonały)
stałem, stałeś, stał/staliśmy, staliście/ stali
Lernen beginnen
staan (imperfectum, perfectum)
stond (lp)/stonden (lm)/ hebben gestaan
dostać (niedoskonały, doskonały)
dostałem, dostałeś, dostał/ dostaliśmy, dostaliście, dostali
Lernen beginnen
krijgen (imperfectum, perfectum)
kreeg (lp)/kreegen (lm)/hebben gekregen
mieć (niedoskonały, doskonały)
miałem, miałeś, miał/ mieliśmy, mieliście, mieli
Lernen beginnen
hebben (imperfectum, perfectum)
had (lp)/hadden (lm)/hebben gehad
wspomnienia
Wspólne wspomnienia łączą ludzi.
Lernen beginnen
herinneringen
Gedeelde herinneringen binden de mensen.
najbardziej
Co najbardziej wam się podobało?
Lernen beginnen
het leukst
Wat vonden jullie het leukst?
od niedawna
Od niedawna jeździ też po świecie.
Lernen beginnen
sinds kort
Sinds kort reist zij ook rond de wereld.
Podziwia krajobrazy.
Ona podziwia krajobrazy.
Lernen beginnen
Ze bewondert landschappen.
pływać (niedoskonały, doskonały)
pływałem, pływałeś, pływał/ pływaliśmy, pływaliście, pływali
Lernen beginnen
zwemmen (imperfectum, perfectum)
zwom (lp)/zwommen (lm)/ hebben/zijn gezwommen
widzieć
widziałem, widziałeś, widział/ widzieliśmy, widzieliście, widzieli
Lernen beginnen
zien (imperfectum, perfectum)
zag (lp)/ zagen(lm)/ hebben gezien
wysłać (niedoskonały, doskonały)
wysłałem, wysłałeś, wysłał/ wysłaliśmy, wysłaliście, wysłali
Lernen beginnen
zenden (imperfectum, perfectum)
zond(lp)/zonden(lm)/hebben gezonden
pytać (niedoskonałe, doskonałe)
pytałem, pytałeś, pytał/ pytaliśmy, pytaliście, pytali
Lernen beginnen
vragen (imperfectum, perfectum)
vroeg (lp)/ vroegen (lm)/hebben gevraagd
kupować
kupiłem, kupiłeś, kupił/ kupiliśmy, kupiliście, kupili
Lernen beginnen
kopen (imperfectum, perfectum)
kocht (lp)/ kochten (lm)/ hebben gekocht
poza tym
Poza tym na Kubie są najpiękniejsze plaże na świecie.
Lernen beginnen
verder
Verder heeft Cuba de mooiste stranden van de wereld.
Byłem w zoo.
Lernen beginnen
Ik ben naar de dierentuin geweest.
Byli w kinie.
Lernen beginnen
Zij zijn naar de bioscoop geweest.
Poszedł do sklepu.
Lernen beginnen
Hij is naar de winkel gegaan.
Miał dużo pracy.
Lernen beginnen
Hij heeft veel werk gehad.
Wysłałem list.
Lernen beginnen
Ik zond een brief.
płynąć statkiem
Lernen beginnen
met een boot varen
powrót/ bilet w dwie strony
Lernen beginnen
het retour
Harmonogram/rozkład jazdy
Lernen beginnen
de dinstregeling
bilet w jedną stronę
Lernen beginnen
het enkeltje
zwiedzać miasta
Oni lubią zwiedzać miasta, ale prawie zawsze się gubią.
Lernen beginnen
steden bezichtigen
Zij gaag steden bezichtigen maar bijna altijd verdwalen ze.
Spędzać czas
Miło jest spędzać czas na łonie przyrody.
Lernen beginnen
doorbrengen
Het is aangenaam om tijd door te brengen in de natuur.
Chciałabym kupić psa.
Lernen beginnen
Ik will heel graag een hond kopen.
prom
Lernen beginnen
veerboot
kasa biletowa
Lernen beginnen
kaartverkoop
jasny, przezroczysty
Woda w ocenie była chłodna i przezroczysta.
Lernen beginnen
helder
Het water in de oceaan was koel en helder.
bardzo ładny
Na Maderze pogoda była bardzo ładna
Lernen beginnen
heerlijk
Op Madera was het heerlijk weer.
komar
Lernen beginnen
mug
krzak
Lernen beginnen
struik
osa
Lernen beginnen
wasp
Łąka
Lernen beginnen
weide
burza z piorunami
Lernen beginnen
onweer
mgła
Lernen beginnen
mist
zaproponować
Lernen beginnen
vorstellen
mróz
Lernen beginnen
vorst
pochmurny
Lernen beginnen
bewolkt
zgubić się, zabłądzić
Zgubili drogę i zabłądzili.
Lernen beginnen
verdwalen, kwijt raken
Zij waren de weg kwijt geraakt en verdwaald.
przeziębienie
Czy mogę prosić o coś na przeziębienie?
Lernen beginnen
verkoudheid
Heeft u iets tegen de verkoudheid, alstublieft?
Co panu dolega?
Lernen beginnen
Wat mankeert u?
chłodny
Lernen beginnen
koel
mżawka
Lernen beginnen
motregen
mroźny
Lernen beginnen
ijzig
grad
Lernen beginnen
hagel
fala upałów
Lernen beginnen
hittegolf
susza
Lernen beginnen
droogte
Znamy się od lat.
Lernen beginnen
We kennen elkaar al jaren.
blisko/obok / przy
Lernen beginnen
vlakbij=dichtbij=naast
szczególnie
zwłaszcza nocą
Lernen beginnen
met name's
met name's avons
budzik
Gdy budzik się włączy, wyłącza alarm.
Lernen beginnen
wekker
Als de wekker afgaat, zet hij de wekker uit.
ulewa
Lernen beginnen
zware regen
Jestem do tego przyzwyczajony.
Lernen beginnen
Daar ben ik aan gewend.
uczciwy
On jest uczciwym przyjacielem.
Lernen beginnen
eerlijke
Hij is een eerlijke vriend.
szczególnie rano
Lernen beginnen
vooral's morgens
kaptur
Lernen beginnen
kap
solidne spodnie z niebieskiej bawełny
Lernen beginnen
stevige broek van blauw katoen
Pas
Lernen beginnen
riem
buty
Lernen beginnen
laarzen
ubranie na dolną część podudzia
Lernen beginnen
kledingstuk voor het onderste deel van je onderbeen
niższy
Lernen beginnen
onderste
współpracownik
Jak mogę zostać dobrym pracownikiem?
Lernen beginnen
medewerker
Hoe kan ik een goede medewerker worden?
mądry, bystry
W wielu firmach otaczają się naprawdę kreatywnymi i mądrymi ludźmi.
Lernen beginnen
wijze
In veel bedrijven wordt men omringd door echt creatieve en wijze mensen.
Główne cechy
Najważniejsze cechy pracownika to kreatywność i komunikacja.
Lernen beginnen
belangrijkste eigenschappen
De belangrijkste eigenschappen van een medewerker zijn creativiteit en communicatie.
wyjaśnienie
Niektórzy ludzie potrzebują niewielkiego wyjaśnienia, aby zrozumieć, co szef ma na myśli.
Lernen beginnen
uitleg
Sommige mensen hoeven weinig uitleg om te begrijpen wat baas bedoeld.
mieć oko na
Ludzie, którzy mają oko na to, co dzieje się wokół, stają się lepszymi pracownikami.
Lernen beginnen
die oog hebben voor
Mensen die oog hebben voor wat er rond hen gebeurt, worden betere medewerkers.
pozostań sobą (został, został)
Ale pracownicy muszą też pozostać sobą.
Lernen beginnen
zichzelf blijven (bleef, is gebleven)
Maar medewerkers moeten ook zichzelf blijven.
to jest ważne/ma znaczenie
Ma znaczenie, jak się zachowują, jak się ubierają i jaki mają gust.
Lernen beginnen
het is van belang
Het is van belang hoe ze zich gedragen, hoe ze zich kleden en welke smaak ze hebben.
podwyżka pensji
Jeśli dobrze pracujesz, możesz w przyszłości otrzymać podwyżkę.
Lernen beginnen
loons verhoging
Als je goed werkt, kun je in toekomst een loonsverhoging krijgen.
mam na myśli
Co masz na myśli?
Lernen beginnen
bedoel
Wat bedoel je?
osobliwości miasta
Amsterdam to miasto, w którym można zobaczyć wiele zabytków.
Lernen beginnen
bezienswaardigheden
Amsterdam is een stad waarin je veel bezienswaardigheden kunt zien.
do kogo
Dziewczyna, której dałem książkę, uczy się języka niderlandzkiego.
Lernen beginnen
aan wie
Het meisje aan wie ik een boek gegeven heb, leert Nederlands.
tylko jeden
Istnieją cztery słowa, z których tylko jedno jest napisane poprawnie.
Lernen beginnen
er maar één
Er staan vier woorden waarvan er maar één goed gespeld is.
uszkodzony
Chłopiec, którego samochód został uszkodzony, był zły.
Lernen beginnen
beschadigd
De jongen wiens auto werd beschadigd, was boos.
przypomnienie
Studenci, których abonament nie został jeszcze opłacony, otrzymali przypomnienie.
Lernen beginnen
aanmaning
De studenten wier abonnement nog niet betaald was, kregen een aanmaning.
martwić się
Zaniepokojeni są rodzice, których dzieci nadal uczęszczają do szkoły.
Lernen beginnen
maken zich zorgen
De ouders wier kinderen nog op school zitten, maken zich zorgen.
pamięć
W swojej twórczości literackiej woli raczej przebywać wśród zamachowców-samobójców, literackich półtalentów, których pamięć strzeże na wieczność.
Lernen beginnen
nagedachtenis
In zijn literaire werk verkeert hij het liefst onder zelfmoordenaars, literaire halftalenten wier nagedachtenis hij voor de eeuwigheid veilig stelt.
raczej
Lernen beginnen
het liefst
język ojczysty
Te gramatyczne formy języka są bardzo trudne do przetłumaczenia dla kogoś, dla kogo nie jest to język ojczysty.
Lernen beginnen
moedertaal
Deze grammaticale vormen van taal zijn heel moeilijk te vertalen voor iemand wiens moedertaal het niet is.
pracownik magazynu
Mężczyzna z amputowaną prawą nogą nie może wykonywać obowiązków magazyniera.
Lernen beginnen
magazijnmedewerker
Een man wiens rechterbeen geamputeerd is, kan niet de taken uitvoeren van een magazijnmedewerker.
krzywy
Obraz, który zawiesiłeś, wisi krzywo.
Lernen beginnen
scheef
Het schilderij dat je hebt opgehangen, hang scheef.
liczyć
Marika, która potrafi już liczyć do 20, często bawi się z matką.
Lernen beginnen
tellen
Marika die al tot 20 kan tellen, speelt vaak met haar moeder.
z których
W tym domu mieszka 15 mieszkańców, z których dziesięciu musi się przeprowadzić w przyszłym miesiącu.
Lernen beginnen
waarvan
In dit huis wonen 15 bewoners waarvan er tien volgende maand moeten verhuizen.
którym
Tramwaj, którym jadę, odjeżdża o siódmej.
Lernen beginnen
waarmee
De tram waarmee ik ga, vertrekt om zeven uur.
czy masz ochotę
Masz ochotę na filiżankę dobrej herbaty?
Lernen beginnen
hebt u trek
Hebt u misschien trek in een lekker kopje thee?
Nie odrzucam tego.
Lernen beginnen
Dat sla ik niet af.
chcę cię poinformować
Chciałbym poinformować o naszych wycieczkach fakultatywnych.
Lernen beginnen
ik will jullie inlichten
Ik wil jullie inlichten over onze facultatieve excursies.
Kiedy odbywa się wycieczka?
Lernen beginnen
Wanneer vindt de excursie plaats?
formularz rejestracyjny
Formularz rejestracyjny dostępny jest w recepcji.
Lernen beginnen
inschrijvingsformulier
De inschrijvingsformulier is verkrijgbaar aan de receptie.
osiągać, sięgać
Jeśli masz jakieś pytania, możesz skontaktować się ze mną na mojej komórce.
Lernen beginnen
bereiken
Als jullie vragen hebben, kunnen jullie mij bereiken op mij mobieltje.
nie wie co robić
Pracodawca nie wie co robić, ponieważ wszyscy pracownicy mają grypę.
Lernen beginnen
zit met de handen in het haar
De werkgever zit met de handen in het haar omdat alle werknemers griep hebben.
skorek
Marco nie jest zadowolony i robi minę jak skorek.
Lernen beginnen
oorwurm
Marco is niet tevreden en maakt een gezicht als een oorwurm.
zrozpaczony
Lernen beginnen
vertwijfeld
być posłusznym
Lernen beginnen
gehorrzamen
uważane
kiedy to nie było już uważane za dzieło diabła.
Lernen beginnen
beschouwd
toen dit niet langer als het werk van de duivel beschouwd werd.
przyczynił się
Holendrzy przyczynili się do rozpowszechnienia kawy.
Lernen beginnen
bijgedragen
De Nederlanders hebben aan de verspreiding van coffee bijgedragen.
marynarze
Holenderscy marynarze przywieźli kawę na Sri Lankę i Jawę w 1658 roku.
Lernen beginnen
zeevaarders
Nederlandse zeevaarders brachten in 1658 koffie naar Sri Lanka en naar Java.
w konsekwencji
Amsterdam stał się w ten sposób pierwszym ważnym międzynarodowym centrum handlu kawą.
Lernen beginnen
bijgevolg
Amsterdam werd bijgevolg het eerste belangrijke internationale koffiehandelcentrum.
lubić to/ podoba mi się to/pasuje
Mieszkanie podoba się rodzinie.
Lernen beginnen
bevalen, prettig vinden
De woning bevalt het gezin goed.
sprowadzony na świat
Lernen beginnen
ter wereld gebracht
doskonale zdrowy
Lernen beginnen
kerngezond
Wystarczająco
o wystarczającej objętości lub przestrzeni
Lernen beginnen
voldoende
met voldoende inhoud of ruimte
krewni
Lernen beginnen
verwanten
potomstwo
Lernen beginnen
kroostrijk
brać rozwód
Moi rodzice się rozwiedli.
Lernen beginnen
scheiden
Mijn ouders zijn gescheiden.
oboje
Po ukończeniu szkoły oboje musieli przeprowadzić się do innego miasta.
Lernen beginnen
beiden
Ze moesten beiden na het behalen van hun schooldiploma naar een andere stad verhuizen.
sporadycznie
Czasami wysyłają e-maile, aby opowiedzieć sobie nawzajem o swoim życiu.
Lernen beginnen
af en toe
Af en toe sturen ze emails om elkaar iets over hun leven te vertellen.
zapowiedź ślubu
Lernen beginnen
huwelijkaankondiging
Historia miłosna
Lernen beginnen
liefdesverhaal
rzucać
Rzuć mi pomarańczę! Rzuciłem piórem w Thomasa.
Lernen beginnen
gooien
Gooi een sinaasappel aan me! Ik gooide de pen naar Thomas.
za wszelką cenę
Lernen beginnen
ten alle prijzen
zły, niewłaściwy
Kobieta nieprawidłowo parkuje samochód.
Lernen beginnen
verkeerd
De vrouw parkeert haar auto verkeerd.
niszczyć
Wandale zniszczyli dom.
Lernen beginnen
beschaidigen
De vandalen beschadigden het huis.
założyć
Założyłem spodnie, ale już nie pasują.
Lernen beginnen
do aan
Ik deed mijn broek aan maar het paste niet meer.
namalowany
Najmłodszy maluch wycinał, kleił i malował.
Lernen beginnen
verfde
De jongste kleuter knipte, plakte en verfde.
parzyć/palić
Tego lata słońce paliło mocno.
Lernen beginnen
branden
De zon brandde fel deze zomer.
intensywny, mocny
Lernen beginnen
fel
gałęzie
W ubiegłym roku na gałązkach wyrosło wiele owoców.
Lernen beginnen
takken
Vorig jaar groeiden er vele vruchten aan de takken.
nieoczekiwany
Gabinet mówił o nieoczekiwanych 200 milionach euro.
Lernen beginnen
meevaller
Het kabinet praatte over de meevaller van 200 miljoen euro.
Dużo zdrowia!
Lernen beginnen
Van harte beterschap! Veel beterschap!
Szerokiej drogi!
Lernen beginnen
Goede reis!
potrzeba
Przyjaciół poznaje się w biedzie.
Lernen beginnen
nood
In nood leert men zijn vrienden kennen.
rozerwanie
pękać ze śmiechu
Lernen beginnen
barsten
zich te barsten lachen
nabierać kogoś, oszukiwać
Lernen beginnen
iemand een oor aannaaien
gadać jak najęty
Lernen beginnen
prattjes voor tien hebben
pożyczka
Podejmuje duże ryzyko, aby dostać pożyczkę, nadstawia kark za rodzinę.
Lernen beginnen
lening
Hij neemt een groot risico om een lening krijgen, hij steekt zijn nek uit voor het gezin.
wieczność
Lernen beginnen
eeuwigheid
jakby, jak gdyby
Wygląda na to, że świetnie się bawią.
Lernen beginnen
alsof
Het lijkt alsof ze het heel erg naar hun zin hebben.
para ślubna
Lernen beginnen
het bruidspaar
z dumą ogłaszam
Lernen beginnen
trots kondigen
pan młody/panna młoda
Lernen beginnen
de bruidegom(echtgenoot)/de bruid (echtgenote)
urząd stanu cywilnego
Lernen beginnen
de burgerlijke stand
Proszę
Proszę o telefon przed wizytą.
Lernen beginnen
gelieve
Gelieve eerst even te bellen voordat u komt.
zło
Po sześciu latach małżeństwa sprawy potoczyły się źle i rozwiedli się.
Lernen beginnen
mis
Na een huwelijk van zes jaar, ging het mis en gingen ze scheiden.
uczucie
Uczucie, że kogoś kochasz, nazywa się miłością.
Lernen beginnen
gevoel
Het gevoel dat je van iemand houdt, wordt liefde genoemd.
świętować, obchodzić/słynny
Narodziny Jezusa obchodzone są w Boże Narodzenie.
Lernen beginnen
gevierd
Met kerst wordt de geboorte van Jezus gevierd.
wychodzić (za kogoś), poślubić
Pobierają się bardzo tradycyjnie.
Lernen beginnen
trouwen
Ze trouwen heel traditioneel.
pobożny
Są bardzo pobożni i co niedzielę chodzą do kościoła.
Lernen beginnen
vroom
Ze zijn heel vroom en gaan elke zondag naar de kerk.
zaręczyć się
Maria zaręczyła się i otrzymała od Thomasa pierścionek zaręczynowy.
Lernen beginnen
verloofde zich
Maria verloofde zich en kreeg van Thomas een verlovingsring.
szczekał
Pies szczekał cały dzień.
Lernen beginnen
blafde
De hond blafte de hele dag.
mieć/posiadać/ dysponować
Miała piękny głos.
Lernen beginnen
beschikken over
Ze beschikte over een mooie stem.
jest świętowany
W Holandii obchodzone są dwa rodzaje karnawału.
Lernen beginnen
gevierd wordt
In Nederland worden twee soorten carnaval gevierd.
zależeć od
w zależności od położenia geograficznego
Lernen beginnen
afhankelijk van
Afhankelijk van de geografische locatie.
obecność
w obecności dwóch świadków
Lernen beginnen
aanwezigheid
in aanwezigheid van twee getuigen
spłacać (kredyt)
Lernen beginnen
aflossen
potwierdzać
Chciałbym potwierdzić moją rezerwację.
Lernen beginnen
bevestigen
Ik wou graag mijn reservering bevestigen.
jamnik
Lernen beginnen
dashond
trwać
Lernen beginnen
duren-duurt-duurde-heeft geduurd
dojrzewać
Lernen beginnen
gedijen
wnuk
Lernen beginnen
het kleinkind
wielodzietny
Lernen beginnen
kroostrijk
stracić, zgubić
Lernen beginnen
kwijtraken
entuzjasta, miłośnik, pasjonat
Lernen beginnen
de liefhebber
powstawać (z)
Lernen beginnen
ontstaan (uit)
głównie
Lernen beginnen
hoofdzakelijk
dom szeregowy, mieszkanie środkowe
Lernen beginnen
tussenwoning
zaręczyć się
Lernen beginnen
verloven zich
odnawiać
Lernen beginnen
vernieuwen
swędzenie/tu: krzątać się
Nadchodzi wiosna i znowu zaczyna się krzątanina.
Lernen beginnen
kriebelen
De lente komt eraan en het begint weer te kriebelen.
zaczyna się od nowa
Lernen beginnen
begint weer
promienie słońca
Cząsteczki kurzu tańczą w pierwszych promieniach słońca.
Lernen beginnen
zoonenstralen
In de eerste zonnestralen dansen stofdeeltjes rond.
okazać się
a po długiej zimie okna nie są już kryształowo czyste.
Lernen beginnen
blijken
en blijken de ruiten na een lange winter niet meer zo glashelder te zijn.
okno, szyba
Lernen beginnen
de ruit
podzielony
W rodzinie Van Beek zadania są podzielone.
Lernen beginnen
verdeeld
Bij de familie Van Beek zijn de taken verdeeld.
czyszczenie okien
Matka czyści okna, odkurza i odkurza meble.
Lernen beginnen
lapt de ramen
De moeder lapt de ramen, stofzuigt en stoft de meubels af.
efektywne podejście/ skuteczne działanie
Istnieją pewne zasady skutecznego podejścia.
Lernen beginnen
efficiënte aanpak
Er zijn enkele regels voor een efficiënte aanpak.
dbać o
Matka dba o czystość łazienki, kuchni i toalety.
Lernen beginnen
zorg ervoor
De moeder zorgt ervoor dat het bad, de keuken en de wc schoon zijn.
jak wyglądały
Jak wyglądały okna po zimie?
Lernen beginnen
hoe zin
Hoe zien de ruiten er na de winter uit?
trudne do usunięcia
Podczas sprzątania łazienki masz do czynienia z różnego rodzaju zabrudzeniami, które są trudne do usunięcia.
Lernen beginnen
lastig te verwijderen
Bij het schoonmaken van je badkamer heb je te maken met verschillende vuilsoorten die lastig te verwijderen zijn.
masz do czynienia.
Lernen beginnen
heb je te maken.
pozbyć się, usunąć
Odkurz podłogę, aby pozbyć się suchego luźnego brudu!
Lernen beginnen
weg te halen
Stofzuig de vloer om het droge losse vuil weg te halen!
gąbka do szorowania
Aby uzyskać lepszy efekt w kąciku prysznicowym, możesz najpierw potraktować ściany gąbką do szorowania.
Lernen beginnen
schuurspons
Om een beter resultaat in je douchehoek te krijgen kun je de muren eerst met een schuurspons behandelen.
traktować, postępować, radzić sobie
Lernen beginnen
behandelen
wybitny
Lernen beginnen
groot
wewnątrz
Podczas mycia okien rozróżnia się wnętrze i zewnętrze.
Lernen beginnen
binnenkant
Bij het wassen van je ramen is er een onderscheid tussen de binnenkant en buitenkant.
ściereczki
Do profesjonalnego czyszczenia używa się różnych kolorowych szmatek.
Lernen beginnen
doeken
In de professionele schoonmaak wordt er met verschillende kleuren doeken gewerkt.
detergent rozpuszczony w wodzie
Do czyszczenia wnętrza można użyć środka czyszczącego rozpuszczonego w wodzie.
Lernen beginnen
reiniginsmiddel opgelons in water
Bij het schoonmaken van het interieur kun je gebruikmaken van een reinigingsmiddel opgelost in water.
czyszczone bez smug
Lamele i żaluzje wszystkich rozmiarów są czyszczone bez smug przy użyciu specjalnego sprzętu.
Lernen beginnen
streeploos gereinigd
Lamellen en luxaflex van elk formaat worden met behulp van speciale apparatuur streeploos gereinigd.
wystawiony na sprzedaż
Rodzina wystawiła dom na sprzedaż, ponieważ w tym przytulnym zabudowie szeregowej nie czuli się jak w domu.
Lernen beginnen
te koop gezet
De familie had het huis te koop gezet omdat zij zich in dit gezellige rijhuisje niet thuis voelden.
Przygotowywać jedzenie
Lernen beginnen
eten klaarmaken
ukończyć
Lernen beginnen
voltooien
były czołowy przedsiębiorca
Lernen beginnen
voormalige topondernemer
samoobsługa
Do firmy dołączył w 1949 roku i z czasem stał się odpowiedzialny za wprowadzenie samoobsługi w Albert Heijn, pierwszej w Holandii.
Lernen beginnen
zelfbediening
Hij is in 1949 bij de onderneming begonnen en werd na verloop van tijd verantwoordelijk voor de invoering van de zelfbediening bij Albert Heijn, de eerste in Nederland.
prowadził firmę
W latach 70. i 80. kierował firmą i uczynił Albert Heijn jedną z najbardziej znanych sieci supermarketów na świecie.
Lernen beginnen
heeft hij het bedrijf geleid
In de jaren zeventig en tachtig heeft hij het bedrijf geleid en zorgde hij ervoor dat Albert Heijn een van de beroemdste supermarktketens ter wereld werd.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.