Frage |
Antworten |
Wiem, że jesteś zmęczony. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
Powiedział, że przyjedzie jutro. Lernen beginnen
|
|
Hij zei dat hij morgen komt.
|
|
|
Uważa, że to dobry pomysł. Lernen beginnen
|
|
Zij denkt dat het een goed idee is.
|
|
|
Mamy nadzieję, że pogoda będzie ładna. Lernen beginnen
|
|
We hopen dat het mooi weer wordt.
|
|
|
Lernen beginnen
|
|
Ik geloof dat hij gelijk heeft.
|
|
|
Widzi, że ciężko pracuje. Lernen beginnen
|
|
Ze ziet dat hij hard werkt.
|
|
|
Zauważam, że wiele się nauczyłeś. Lernen beginnen
|
|
Ik merk dat je veel hebt geleerd.
|
|
|
Powiedział mi, że jedzie do Hiszpanii. Lernen beginnen
|
|
Hij vertelde me dat hij naar Spanje gaat.
|
|
|
Rozumiem, że jesteś zajęty. (druk) Lernen beginnen
|
|
Ik begrijp dat je het druk hebt.
|
|
|
Twierdzi, że już przeczytała książkę. Lernen beginnen
|
|
Ze beweert dat ze het boek al heeft gelezen.
|
|
|
Wiemy, że nie będzie to łatwe. Lernen beginnen
|
|
We weten dat het niet makkelijk zal zijn.
|
|
|
Wyczuwa, że coś jest nie tak. (kloppen) Lernen beginnen
|
|
Hij voelt dat er iets niet klopt.
|
|
|
Mają nadzieję, że wygrają ten mecz. Lernen beginnen
|
|
Ze hopen dat ze de wedstrijd zullen winnen.
|
|
|
Myślę, że znam odpowiedź. Lernen beginnen
|
|
Ik denk dat ik het antwoord weet.
|
|
|
Twierdzi, że zrobił wszystko. Lernen beginnen
|
|
Hij beweert dat hij alles heeft gedaan.
|
|
|
Lernen beginnen
|
|
Ze ziet dat de zon schijnt.
|
|
|
Lernen beginnen
|
|
Ik hoorde dat je bent geslaagd.
|
|
|
Rozumiemy, że potrzebujesz pomocy. Lernen beginnen
|
|
We begrijpen dat je hulp nodig hebt.
|
|
|
Wierzy, że jest to możliwe. Lernen beginnen
|
|
Hij gelooft dat het mogelijk is.
|
|
|
Lernen beginnen
|
|
Ze weten dat ze te laat zijn.
|
|
|
Słyszałem, że masz nową pracę. Lernen beginnen
|
|
Ik heb gehoord dat je een nieuwe baan hebt.
|
|
|
Zauważa, że biegnie szybciej. Lernen beginnen
|
|
Hij merkt dat hij sneller rent.
|
|
|
Myśli, że jutro będzie padać. Lernen beginnen
|
|
Ze denkt dat het morgen gaat regenen.
|
|
|
Widziałem, że popełnił błąd. Lernen beginnen
|
|
Ik zag dat hij een fout maakte.
|
|
|
Mamy nadzieję, że wszystko ułoży się dobrze. (komen) Lernen beginnen
|
|
We hopen dat alles goed komt.
|
|
|