dom

 0    64 Datenblatt    sylwiafaltin1
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
dom
Lernen beginnen
huis(het)
Twój dom jest ładny.
Lernen beginnen
Jouw huis is mooi.
dom szeregowy
Lernen beginnen
rijtjeshuis(het)
Wielu Holendrów mieszka w domach szeregowych.
Lernen beginnen
Veel Nederlanders wonen in rijtjeshuizen.
mieszkanie
Lernen beginnen
woning (de)
Edwin wynajmuje mieszkanie już trzy lata.
Lernen beginnen
Edwin huurt al drie jaar een woning.
salon
Lernen beginnen
woonkamer (de)/huiskamer (de)
Nasz salon jest mały i ciemny.
Lernen beginnen
Onze woonkamer /huiskamer is klein en donker.
blok mieszkalny
Lernen beginnen
flatgebouw
pokój
Lernen beginnen
kamer(de)
W pokoju stoi szafa.
Lernen beginnen
Er staat een kast in de kamer.
łazienka
Lernen beginnen
badkamer(de)
Gdzie jest łazienka?
Lernen beginnen
Waar is de badkamer?
Gdzie jest łazienka?
Lernen beginnen
Waar is de badkamer?
toaleta
Lernen beginnen
toilet(het)
Muszę iść do toalety.
Lernen beginnen
Ik moet naar het toilet.
kuchnia
Lernen beginnen
keuken(de)
Kuchnia moich rodziców jest dużo.
Lernen beginnen
De keuken van mijn ouders is groot.
sypialnia
Lernen beginnen
slaapkamer(de)
Muszę pomalować sypialnię.
Lernen beginnen
Ik moet de slaapkamer schilderen.
ogród
Lernen beginnen
tuin(de)
Dzieci bawią się w ogrodzie.
Lernen beginnen
De kinderen spelen in de tuin.
schody
Lernen beginnen
trap(de)
Spadła ze schodów.
Lernen beginnen
Zij viel van de trap.
ściana
Lernen beginnen
wand (de)
Na ścianie wiszą dwa ładne obrazy.
Lernen beginnen
Er hangen twee mooie schilderijen aan de wand.
okno
Lernen beginnen
raam (het)
Mama myje okna dwa razy w roku.
Lernen beginnen
De moeder lapt de ramen twee keer per jaar.
podłoga
Lernen beginnen
vloer(de)
Dlaczego wycierasz podłogę?
Lernen beginnen
Waarom dweil jij de vloer?
Jest brudna.
Lernen beginnen
Hij is vies.
dywan
Lernen beginnen
tapijt(het)
Ten dywan jest brudny.
Lernen beginnen
Dit tapijt is vies.
fotel
Lernen beginnen
fauteuil (de)
To jest skórzany fotel.
Lernen beginnen
Dit is een leren fauteuil.
łóżko
Lernen beginnen
bed(het)
Ola leży jeszcze w łóżku.
Lernen beginnen
Ola ligt nog in bed.
stół
Lernen beginnen
tafel(de)
Mama nakryć do stołu.
Lernen beginnen
Moeder dekt de tafel.
krzesło
Lernen beginnen
stoel(de)
Chciałbym kupić cztery krzesła.
Lernen beginnen
Ik wil vier stoelen kopen.
kominek
Lernen beginnen
haard (de)
kominek znajduje się w rogu salonu.
Lernen beginnen
De haard bevindt zich in de hoek van de woonkamer.
piwnica
Lernen beginnen
kelder (de)
W naszym domu nie ma piwnicy.
Lernen beginnen
In ons huis is er geen kelder.
lampa
Lernen beginnen
lamp (de)
Podoba mi się ta lampa.
Lernen beginnen
Ik vind deze lamp mooi.
parapet
Lernen beginnen
vensterbank (de)
Na parapecie siedzą dwa koty.
Lernen beginnen
Er zitten twee poezen op de vensterbank.
wanna
Lernen beginnen
ligbad (de)
Szukam ładnej wanny do łazienki.
Lernen beginnen
Ik ben op zoek naar een mooi ligbad voor mijn badkamer.
ręcznik
Lernen beginnen
handdoek (de)
Nie mogę znaleźć ręcznika.
Lernen beginnen
Ik kan de handdoek niet vinden.
lodówka
Lernen beginnen
koelkast (de)
Lodówka jest pusta.
Lernen beginnen
De koelkast is leeg.
pralka
Lernen beginnen
wasmachine (de)
Pralka zepsuła się wczoraj.
Lernen beginnen
De wasmachine is gisteren kapotgegaan.
radio
Lernen beginnen
radio(de)
Wyłącz radio.
Lernen beginnen
Zet de radio uit.
telefon /komórka
Lernen beginnen
mobiltje (het) /GSM (de)
mieszkać
Lernen beginnen
wonen
Gdzie mieszkasz?
Lernen beginnen
Waar woon je?
wynajmować
Lernen beginnen
huren
Mam mieszkanie do wynajęcia!
Lernen beginnen
Ik heb een flat te huur!

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.