→ Dutch Tem Rataj1 → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
monety i banknoty Lernen beginnen		munten en bankbiljetten
nożyczki do paznokci Lernen beginnen		nagelschaar
laska Lernen beginnen		genade
laska dla niewidomych Lernen beginnen		een stok voor blinden
wizytówka Lernen beginnen		het visitekaartje
walizka Lernen beginnen		koffer
portfel, portmonetka Lernen beginnen		portemonnee, portemonnee
parasol Lernen beginnen		paraplu
okulary Lernen beginnen		de bril
okulary przeciwsłoneczne Lernen beginnen		Zonnebril
okulary ochronne Lernen beginnen		stofbril
grzebień Lernen beginnen		de kam
biżuteria Lernen beginnen		sieraden
wsuwka [do włosów] Lernen beginnen		haarspeld [voor haar]
zapalniczka Lernen beginnen		de aansteker
czesać się grzebieniem Lernen beginnen		te kammen met een kam
golić się, ogolić się Lernen beginnen		scheren, scheren
obciąć paznokcie Lernen beginnen		nagels knippen
podać komuś ogień Lernen beginnen		geef iemand vuur
spiąć włosy Lernen beginnen		pin-up haar
czekać na autobus / pociąg Lernen beginnen		wacht op de bus / trein
dotrzeć do pracy/szkoły Lernen beginnen		ga naar het werk / school
golić się na mokro/na sucho/golarką elektryczną Lernen beginnen		scheer nat / droog / elektrisch scheerapparaat
grać na gitarze Lernen beginnen		gitaar spelen
grać w piłkę nożną Lernen beginnen		speel voetbal
grać w gry komputerowe Lernen beginnen		computerspelletjes spelen
gazeta Lernen beginnen		de krant
mieć przerwę Lernen beginnen		neem een pauze
myć Myję swój samochód w każdą niedzielę. Lernen beginnen		wassen Ik was mijn auto elke zondag.
myć zęby Lernen beginnen		Poets je tanden
myć naczynia Lernen beginnen		de afwas doen
obudzić się Lernen beginnen		wakker worden
obudzić się zlanym zimnym potem Lernen beginnen		wakker worden in een koud zweet
odebrać dzieci ze szkoły/przedszkola Lernen beginnen		kinderen ophalen van school / kleuterschool
odpoczywać, relaksować się Lernen beginnen		rust, ontspan
odebrać telefon Lernen beginnen		beantwoord de telefoon
odrabiać lekcje, odrabiać pracę domową Lernen beginnen		huiswerk maken, huiswerk maken
oglądać telewizję Lernen beginnen		tv kijken
oglądać wiadomości w telewizji Lernen beginnen		bekijk het nieuws op tv
otowrzyć list Lernen beginnen		open een brief
opróźnić kosz na śmieci Lernen beginnen		maak de prullenbak leeg
poczytać w łóżku Lernen beginnen		in bed lezen
pójść do lekarza Lernen beginnen		ga naar de dokter
pójść na spacer Lernen beginnen		gaan wandelen
porzucić rutynę Lernen beginnen		verlaat de routine
iść do toalety, iść do łazienki, skorzystać z toalety (mówione zwykłe przez kobi Lernen beginnen		ga naar het toilet, ga naar de badkamer, gebruik het toilet (gewoon gesproken door kobi
pożegnać się Lernen beginnen		zeg vaarwel
pożegnanie Lernen beginnen		afscheid
przeczytać gazetę Lernen beginnen		Lees de krant
przekąsić coś Lernen beginnen		een hapje eten
skonczyć pracę Lernen beginnen		werk afmaken
sprzątnąć ze stołu Lernen beginnen		de tafel afruimen
ścielić łóżko Lernen beginnen		het bed opmaken
umyć zęby Lernen beginnen		Poets je tanden
wietrzyć pokoje Lernen beginnen		lucht de kamers
wstać z łóżka Lernen beginnen		sta op
wyprowadzić psa na spacer Lernen beginnen		de hond uitlaten
wziąźć ślub Lernen beginnen		trouwen
wziąć kąpiel / prysznic Lernen beginnen		neem een bad / douche
zrobić śniadanie / obiad Lernen beginnen		ontbijt / diner maken
zrobić zakupy Lernen beginnen		winkelen
zrobić sobie przerwę Lernen beginnen		neem een pauze
zrobic rezerwacje Lernen beginnen		reserveren
kazdego dnia osiagamy cel Lernen beginnen		we bereiken ons doel elke dag
czasami Chodzę czasami do psychologa. Lernen beginnen		soms Soms ga ik naar de psycholoog.
często Ona często chodzi na basen. Lernen beginnen		vaak Ze gaat vaak naar het zwembad.
dwa razy dziennie Lernen beginnen		tweemaaldaags
dzień po dniu, z dnia na dzień Lernen beginnen		dag na dag, dag na dag
jak często chodzisz do kina? Lernen beginnen		hoe vaak ga je naar de bioscoop?
monotonny, nudny Lernen beginnen		eentonig, saai
nigdy Ona nigdy nie kłamie. Lernen beginnen		nooit Ze liegt nooit.
nigdy więcej Lernen beginnen		nooit meer
nigdy nie wiadomo Lernen beginnen		je weet maar nooit
nudny Spektakl, który wczoraj obejrzeliśmy, był bardzo nudny. Lernen beginnen		saai De theatervoorstelling die we gisteren zagen, was wel erg saai.
okazjonalnie, od czasu do czasu Lernen beginnen		af en toe, van tijd tot tijd
po południu Lernen beginnen		in de namiddag
późno Już późno. Lernen beginnen		laat Het is al laat.
późno Już późno. Lernen beginnen		laat Het is al laat.
rano / po południu / wieczorem Lernen beginnen		ochtend middag avond
raz dziennie Lernen beginnen		een keer per dag
rzadko Lernen beginnen		zelden
wcześnie Jutro muszę wstać wcześnie. Lernen beginnen		vroeg Morgen moet ik vroeg opstaan.
wcześniejsza emerytura Lernen beginnen		eerder met pensioen gaan
wcześniej Powinniśmy wstawać wcześniej. Lernen beginnen		eerder We zullen eerder opstaan.
wieczorem, w nocy Lernen beginnen		's avonds,' s nachts
z reguły, zazwyczaj Lernen beginnen		meestal, meestal
z wyjątkiem niedzieli Lernen beginnen		behalve zondag
z wyjątkiem weekendów Lernen beginnen		behalve weekends
beszczelność Lernen beginnen		onbeschaamdheid
brak taktu Lernen beginnen		gebrek aan tact
brak umiaru w jedzeniu/piciu Lernen beginnen		gebrek aan matiging in eten / drinken
cecha, właściwość Lernen beginnen		eigenschap, eigendom
cecha charakteru Lernen beginnen		karaktereigenschap
chwalić się czymś Lernen beginnen		heerlijkheid
cierpliwość Lernen beginnen		geduld
dbałość o pozory Lernen beginnen		aandacht voor optredens
dobre strony, zalety Lernen beginnen		goede kanten, voordelen
dowcip Lernen beginnen		wit
dowcipny Lernen beginnen		geestig
dowcipniś Lernen beginnen		nar
duma Lernen beginnen		trots
dyskrecja, tajność Lernen beginnen		discretie, geheimhouding
dziwak Lernen beginnen		raar
lekkomyślność Lernen beginnen		roekeloosheid
lekkomyślność (poczynań), nieostrożność (zachowania) Lernen beginnen		roekeloosheid (van daden), onzorgvuldigheid (van gedrag)
mściwość Lernen beginnen		wraakzucht
nałogi Lernen beginnen		verslavingen
natura Lernen beginnen		de natuur
nieśmiałość, niepewność Lernen beginnen		verlegenheid, onzekerheid
nieuczciwość, oszustwo Lernen beginnen		oneerlijkheid, fraude
egoizm, samolubstwo Lernen beginnen		egoïsme, egoïsme
gaduła Lernen beginnen		prater
fałszywość Lernen beginnen		valsheid
hojnośc Lernen beginnen		vrijgevigheid
nudziarz Lernen beginnen		vervelen
odwaga, męstwo Lernen beginnen		moed, moed
pewność siebie Lernen beginnen		de zelfverzekerdheid
plotkarz Lernen beginnen		hordeloper
podejrzliwość wobec obcych Lernen beginnen		verdenking van vreemden
podejrzliwość Lernen beginnen		achterdocht
porywczość, gwałtowność Lernen beginnen		onstuimigheid, geweld
prawdomówność, wiarygodność, prawda, szczerość Lernen beginnen		waarachtigheid, geloofwaardigheid, waarheid, eerlijkheid
przewrażliwiony Lernen beginnen		gevoelig
życzliwość, uprzejmość Lernen beginnen		vriendelijkheid, hoffelijkheid
rozrzutność, marnotrawstwo Lernen beginnen		losbandigheid, verspilling
ryzykanctwo, zuchwałość Lernen beginnen		risicovolheid, durf
siła Wiara daje mi siłę. Lernen beginnen		de kracht Het geloof geeft mij kracht.
skąpstwo, chciwość Lernen beginnen		hebzucht, hebzucht
tchórzostwo / odwagi / odwaga Lernen beginnen		lafheid / moed / moed
towarzyski, otwarty Lernen beginnen		gezellig, open
umiarkowany, łagodny Lernen beginnen		matig, mild
upór, wytrwałość Lernen beginnen		koppigheid, doorzettingsvermogen
uprzedzenia Lernen beginnen		merk op
uprzedzenia wobec Lernen beginnen		vooroordelen tegen
wada Lernen beginnen		defect
wada wrodzona Lernen beginnen		geboorteafwijking
wytrwałość / niezmordowanie Lernen beginnen		doorzettingsvermogen / onvermoeibaar
zaleta, korzyść Lernen beginnen		voordeel, voordeel
zarozumiałość Lernen beginnen		verwaandheid
zasady Musisz przestrzegać zasad. Lernen beginnen		regels Je moet je aan de regels houden.
zazdrość Lernen beginnen		jaloezie
słabość do Lernen beginnen		zwakte voor
słabość Lernen beginnen		de zwakte
solidność, niezawodność Lernen beginnen		degelijkheid, betrouwbaarheid
szczerość Lernen beginnen		oprechtheid
złośliwość rzeczy martwych Lernen beginnen		boosaardigheid van levenloze objecten
złośliwość Lernen beginnen		boosaardigheid
aktywny Lernen beginnen		actief
ambitny, stanowiący wyzwanie Lernen beginnen		ambitieus, uitdagend
leniwy Jesteś najbardziej leniwą osobą, jaką kiedykolwiek poznałem. Lernen beginnen		lui Je bent de luiste persoon die ik ooit heb ontmoet.
lojalny Lernen beginnen		loyaal
bezczelny, zuchwały Lernen beginnen		brutaal, gedurfd
bezinteresowny, altruistyczny Lernen beginnen		onzelfzuchtig, altruïstisch
chciwy, zachłanny Lernen beginnen		hebzuchtig, hebzuchtig
ciekawski, wścibski Lernen beginnen		nieuwsgierig, nieuwsgierig
czuły, wrażliwy Lernen beginnen		aanhankelijk, gevoelig
dobroduszny, życzliwy Lernen beginnen		goedaardig, vriendelijk
mściwy, pamiętliwy Lernen beginnen		wraakzuchtig, wraakzuchtig
niedbały, niestaranny Lernen beginnen		onzorgvuldig, onzorgvuldig

dutch tem Rataj1

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr