dział 4

 0    151 Datenblatt    alicjaloba
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
balen als een stekker
Lernen beginnen
Być bardzo wkurzonym, sfrustrowanym, mocno zawiedzionym.
in je eentje
Lernen beginnen
Samotnie, w pojedynkę.
Het gaat erom...
Lernen beginnen
Chodzi o to, że...
aanbreken
aanspreken
Lernen beginnen
zaczynać się (np. o dniu)
przemawiać do kogoś, nagabywać zagadywać
afkoelen
afvallen
Lernen beginnen
ochładzać się, stygąć.
spadać schudnąć
avondlucht
Lernen beginnen
wieczorne niebo
balen (van)
Lernen beginnen
mieć dość / być zawiedzionym.
beleven
Lernen beginnen
przeżywać / doświadczać.
benauwd
Lernen beginnen
duszno / parno / zdyszany / mający trudności z oddychaniem.
bericht, het
Lernen beginnen
wiadomość / komunikat.
bestemming, de
Lernen beginnen
cel podróży / przeznaczenie.
blik, de
Lernen beginnen
spojrzenie / puszka.
bloeien
Lernen beginnen
kwitnąć.
boeken
Lernen beginnen
rezerwować.
broeierig
Lernen beginnen
parno / duszno.
comfortabel
Lernen beginnen
komfortowy / wygodny.
dekbed, het
Lernen beginnen
kołdra.
dichtdoen
Lernen beginnen
zamykać.
dik
Lernen beginnen
gruby.
dikte, de
Lernen beginnen
grubość.
doorwerken
Lernen beginnen
pracować bez przerwy / kontynuować pracę.
druipen
Lernen beginnen
kapać / ociekać.
drukte, de
Lernen beginnen
tłok / zgiełk / duży ruch.
duisternis, de
Lernen beginnen
ciemność / mrok.
eend, de
Lernen beginnen
kaczka.
eenmaal
Lernen beginnen
raz / jeden raz / gdy już.
eilandengroep, de
Lernen beginnen
archipel / grupa wysp.
eindelijk
Lernen beginnen
w końcu / nareszcie.
eindigen (met)
Lernen beginnen
kończyć się.
enorm
Lernen beginnen
ogromny / olbrzymi.
ermee
Lernen beginnen
z tym / z nim / z nią.
ervaren
Lernen beginnen
doświadczać / doświadczony.
exotisch
Lernen beginnen
egzotyczny.
flauw
Lernen beginnen
słaby / mdły / bez smaku / nieśmieszny.
flauwvallen
Lernen beginnen
zemdleć.
fris
Lernen beginnen
świeży / orzeźwiający.
genieten (van)
Lernen beginnen
cieszyć się / korzystać.
golf, de
Lernen beginnen
fala / golf.
groepsreis, de
Lernen beginnen
wycieczka grupowa / podróż grupowa.
grootte, de
Lernen beginnen
wielkość / rozmiar.
halfleeg
Lernen beginnen
w połowie pusty.
halfvol
Lernen beginnen
w połowie pełny.
heet
Lernen beginnen
gorący.
heide, de
Lernen beginnen
wrzosowisko.
hittegolf, de
Lernen beginnen
fala upałów.
hoe... hoe...
Lernen beginnen
im... tym...
hoog
Lernen beginnen
wysoki.
hoogte, de
Lernen beginnen
wysokość.
ijskoud
Lernen beginnen
lodowaty / bardzo zimny.
kamperen
Lernen beginnen
biwakować / kempingować.
kano, de
Lernen beginnen
kajak / kano.
kanotocht, de
Lernen beginnen
spływ kajakowy.
kantoorkoelkast, de
Lernen beginnen
lodówka biurowa.
klamboe, de
Lernen beginnen
moskitiera.
kleuren
Lernen beginnen
kolory / kolorować.
knus
Lernen beginnen
przytulny.
koel
Lernen beginnen
chłodny.
koelkast, de
Lernen beginnen
lodówka.
koelte, de
Lernen beginnen
chłód.
krap
Lernen beginnen
ciasny / wąski / skąpy.
krapte, de
Lernen beginnen
ciasnota / brak / niedobór.
kruipen
Lernen beginnen
czołgać się / pełzać.
leeg
Lernen beginnen
pusty.
leegte, de
Lernen beginnen
pustka.
loom
Lernen beginnen
ociężały / ospały.
meevallen
Lernen beginnen
okazać się lepszym niż oczekiwano.
mug, de
Lernen beginnen
komar.
nauwelijks
Lernen beginnen
ledwie / z trudem.
ontbreken (aan)
Lernen beginnen
brakować / nie dostarczać.
ontdekken
Lernen beginnen
odkrywać.
ontspannen
Lernen beginnen
zrelaksowany.
ontspannen, (zich)
Lernen beginnen
relaksować się / odprężać się.
ooit
Lernen beginnen
kiedyś / kiedykolwiek.
openzetten
Lernen beginnen
otwierać na oścież.
opvangen
Lernen beginnen
wyłapywać / przyjmować / zbierać.
organiseren
Lernen beginnen
organizować.
overnachten
Lernen beginnen
przenocować.
paradijs, het
Lernen beginnen
raj.
regen, de
Lernen beginnen
deszcz.
reiziger, de
Lernen beginnen
podróżny / podróżnik.
ruiken
Lernen beginnen
pachnieć / wąchać.
schuilen (voor)
Lernen beginnen
chować się / ukrywać się.
sowieso
Lernen beginnen
tak czy inaczej / na pewno.
spannend
Lernen beginnen
ekscytujący / trzymający w napięciu.
spiegel, de
Lernen beginnen
lustro.
stap, de
Lernen beginnen
krok.
stemming, de
Lernen beginnen
nastrój.
strandvogel, de
Lernen beginnen
ptak plażowy.
stromen
Lernen beginnen
płynąć / lać się.
super
Lernen beginnen
super / świetny.
synthetisch
Lernen beginnen
syntetyczny.
tegenslag, de
Lernen beginnen
niepowodzenie / porażka.
tegenvallen
Lernen beginnen
rozczarować / okazać się gorszym niż oczekiwano.
tent, de
Lernen beginnen
namiot.
tocht, de
Lernen beginnen
wycieczka / przeciąg.
trekken (door)
Lernen beginnen
podróżować / wędrować.
uitgeput
Lernen beginnen
wyczerpany.
vanuit
Lernen beginnen
z / z perspektywy.
vanwege
Lernen beginnen
z powodu.
vanzelfsprekend
Lernen beginnen
oczywisty / naturalny.
variatie, de
Lernen beginnen
różnorodność / urozmaicenie.
verandering, de
Lernen beginnen
zmiana.
verrassen
Lernen beginnen
zaskoczyć.
verwachten
Lernen beginnen
oczekiwać.
verte, de
Lernen beginnen
dal.
vogelparadijs, het
Lernen beginnen
raj dla ptaków.
volhouden
Lernen beginnen
wytrwać.
voorbij
Lernen beginnen
obok / miniony.
voorbijkruipen
Lernen beginnen
czołgać się obok / mijać powoli.
vullen
Lernen beginnen
wypełniać.
waaien
Lernen beginnen
wiać.
waarbij
Lernen beginnen
przy czym / w którym.
waarderen
Lernen beginnen
doceniać.
wachten (op)
Lernen beginnen
czekać na.
warmte, de
Lernen beginnen
ciepło.
weerbericht, het
Lernen beginnen
prognoza pogody.
wereldreiziger, de
Lernen beginnen
podróżnik dookoła świata.
wild
Lernen beginnen
dziki.
wildkamperen
Lernen beginnen
kempingowanie na dziko.
yurt, de
Lernen beginnen
jurta.
zandplaat, de
Lernen beginnen
mielizna / ławica piasku.
zandstuifgebied, het
Lernen beginnen
obszar lotnych piasków.
zee, de
Lernen beginnen
morze.
zeehond, de
Lernen beginnen
foka.
zelden
Lernen beginnen
rzadko.
zwemkleding, de
Lernen beginnen
strój kąpielowy.
zwerven
Lernen beginnen
włóczyć się / tułać się.
zwoel
Lernen beginnen
duszny / parny / zmysłowy.
balen van
Lernen beginnen
mieć dość czegoś.
in je eentje
Lernen beginnen
w pojedynkę / samemu.
eindigen met
Lernen beginnen
kończyć czymś.
gaan om
Lernen beginnen
chodzić o coś.
genieten van
Lernen beginnen
cieszyć się z czegoś.
ontbreken aan
Lernen beginnen
brakować czegoś.
schuilen voor
Lernen beginnen
chronić się przed czymś.
trekken door
Lernen beginnen
wędrować przez.
wachten op
Lernen beginnen
czekać na kogoś / coś.
aanbreken
Lernen beginnen
nastawać / zaczynać się
aanspreken
Lernen beginnen
przemawiać / poruszać / zagadywać
afkoelen
Lernen beginnen
ochładzać się / stygnać
afvallen
Lernen beginnen
spadać / chudnąć
dichtdoen
Lernen beginnen
zamykać
doorwerken
Lernen beginnen
pracować bez przerwy / kontynuować pracę
flauwvallen
Lernen beginnen
zemdleć
meevallen
Lernen beginnen
okazać się lepszym niż oczekiwano
openzetten
Lernen beginnen
otwierać na oścież
opvangen
Lernen beginnen
wyłapywać / przyjmować / zbierać
tegenvallen
Lernen beginnen
rozczarować / okazać się gorszym niż oczekiwano
volhouden
Lernen beginnen
wytrwać
voorbijkruipen
Lernen beginnen
czołgać się obok / mijać powoli
wildkamperen
Lernen beginnen
kempingować na dziko

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.