Język holenderski

 0    2.347 Datenblatt    dawidpraisner
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Ik ben Pool
Lernen beginnen
jestem Polakiem
dank je
Lernen beginnen
Dziękuję Ci
goedenavond
Lernen beginnen
dobry wieczór
tot ziens
Lernen beginnen
do zobaczenia!
hoi
Lernen beginnen
cześć
goedemorgen
Lernen beginnen
dzień dobry
goedenacht
Lernen beginnen
dobranoc
zijn
Lernen beginnen
jego
dus
Lernen beginnen
więc
hebben
Lernen beginnen
mieć
wat
Lernen beginnen
co
in
Lernen beginnen
w
voor
Lernen beginnen
przed
op
Lernen beginnen
na
door
Lernen beginnen
przez
met
Lernen beginnen
z
naar
Lernen beginnen
do
van
Lernen beginnen
od, z
over
Lernen beginnen
nad, o, za
onder
Lernen beginnen
pod
aan
Lernen beginnen
do
tot
Lernen beginnen
do
uit
Lernen beginnen
z
ook
Lernen beginnen
też / również
om
Lernen beginnen
o
nu
Lernen beginnen
teraz
hier
Lernen beginnen
tu
maar
Lernen beginnen
ale
daar
Lernen beginnen
tam
waar
Lernen beginnen
gdzie
of
Lernen beginnen
lub
hoe
Lernen beginnen
jak
waarom
Lernen beginnen
dlaczego
en
Lernen beginnen
i
vaak
Lernen beginnen
często
wie
Lernen beginnen
kto
welke
Lernen beginnen
który, która, które
klein
Lernen beginnen
mały
nooit
Lernen beginnen
nigdy
doen
Lernen beginnen
robić
willen
Lernen beginnen
chcieć
altijd
Lernen beginnen
zawsze
wanneer
Lernen beginnen
kiedy
elk
Lernen beginnen
każdy
schrijven
Lernen beginnen
pisać
spreken
Lernen beginnen
mówić
eten
Lernen beginnen
jeść
drinken
Lernen beginnen
pić
leren
Lernen beginnen
uczyć się, nauczać
zien
Lernen beginnen
widzieć
kopen
Lernen beginnen
kupić
lezen
Lernen beginnen
czytać
nemen
Lernen beginnen
brać
geven
Lernen beginnen
dać
gaan
Lernen beginnen
iść
weten
Lernen beginnen
wiedzieć
slapen
Lernen beginnen
spać
zitten
Lernen beginnen
siedzieć
staan
Lernen beginnen
stać
begrijpen
Lernen beginnen
rozumieć
denken
Lernen beginnen
myśleć, sądzić, uważać
brengen
Lernen beginnen
przynieść, zaprowadzić
zwemmen
Lernen beginnen
pływać
zeggen
Lernen beginnen
powiedzieć
vergeten
Lernen beginnen
zapomnieć
horen
Lernen beginnen
słyszeć
houden
Lernen beginnen
trzymać
verkopen
Lernen beginnen
sprzedawać
dragen
Lernen beginnen
nosić
vinden
Lernen beginnen
znaleźć
zingen
Lernen beginnen
śpiewać
beginnen
Lernen beginnen
zaczynać, rozpoczynać
zoeken
Lernen beginnen
szukać
worden
Lernen beginnen
być, stać się
betalen
Lernen beginnen
płacić
komen
Lernen beginnen
pochodzić
vragen
Lernen beginnen
pytać
kunnen
Lernen beginnen
móc
werken
Lernen beginnen
pracować
wonen
Lernen beginnen
mieszkać, mieszkamy, mieszkacie, mieszkają
moeten
Lernen beginnen
musieć
kijken
Lernen beginnen
oglądać
luisteren
Lernen beginnen
słuchać
lopen
Lernen beginnen
iść, chodzić, spacerować
leven
Lernen beginnen
żyć
maken
Lernen beginnen
robić
reizen
Lernen beginnen
podróżować
blijven
Lernen beginnen
zostawać
bellen
Lernen beginnen
dzwonić
liggen
Lernen beginnen
leżeć
praten
Lernen beginnen
rozmawiać
lachen
Lernen beginnen
śmiać się
spelen
Lernen beginnen
bawić się
vallen
Lernen beginnen
spadać, upaść
huilen
Lernen beginnen
płakać
bestellen
Lernen beginnen
zamawiać
gebruiken
Lernen beginnen
używać
bouwen
Lernen beginnen
budować
sturen
Lernen beginnen
wysyłać
ontmoeten
Lernen beginnen
spotykać
winnen
Lernen beginnen
wygrywać
verliezen
Lernen beginnen
zgubić
bezoeken
Lernen beginnen
odwiedzać
kiezen
Lernen beginnen
wybierać
laten
Lernen beginnen
pozwalać
voelen
Lernen beginnen
czuć
kosten
Lernen beginnen
kosztować
groeien
Lernen beginnen
rosnąć
lenen
Lernen beginnen
pożyczać
krijgen
Lernen beginnen
dostać
geloven
Lernen beginnen
wierzyć
proberen
Lernen beginnen
próbować
meer
Lernen beginnen
więcej
schreeuwen
Lernen beginnen
krzyczeć
weer
Lernen beginnen
znowu
bijten
Lernen beginnen
ugryźć
bruin
Lernen beginnen
brązowy
stelen
Lernen beginnen
kraść
verzamelen
Lernen beginnen
gromadzić
ziek
Lernen beginnen
chory
laag
Lernen beginnen
niski
plotseling
Lernen beginnen
nagle
geel
Lernen beginnen
żółty
sap
Lernen beginnen
sok
zonnig
Lernen beginnen
słoneczny
perzik
Lernen beginnen
brzoskwinia
kennis
Lernen beginnen
wiedza, umiejętności
ui
Lernen beginnen
cebula
vreemd
Lernen beginnen
dziwny, obcy
banaan
Lernen beginnen
banan
bewolkt
Lernen beginnen
pochmurny
luid
Lernen beginnen
głośny
voeden
Lernen beginnen
karmić
getuige
Lernen beginnen
świadek
afbeelding
Lernen beginnen
wizerunek
beha
Lernen beginnen
biustonosz
onvolwassen
Lernen beginnen
niedojrzały
soep
Lernen beginnen
zupa
huurder
Lernen beginnen
najemca
kwaliteit
Lernen beginnen
jakość
Nog een keer
Lernen beginnen
Jeszcze raz
kalfsvlees
Lernen beginnen
cielęcina
Zeg dat in het Engels
Lernen beginnen
Powiedz to po angielsku
Zeg dat in het Nederlands
Lernen beginnen
Powiedz to po holendersku
haring
Lernen beginnen
śledź
Ik hou van jou
Lernen beginnen
Kocham cię
onzin
Lernen beginnen
nonsens
volleybal
Lernen beginnen
Siatkówka
bedrijf
Lernen beginnen
firma
ban
Lernen beginnen
zakaz
inwoner
Lernen beginnen
Mieszkaniec
Dat is heel slecht
Lernen beginnen
To jest bardzo złe
Dat is goed.
Lernen beginnen
To jest dobre
Dat is heel goed
Lernen beginnen
To jest bardzo dobre
Dat is slecht
Lernen beginnen
To jest złe
Waar is het ziekenhuis?
Lernen beginnen
Gdzie jest szpital?
Waar is de dokter?
Lernen beginnen
Gdzie jest lekarz?
Ik zoek een dokter?
Lernen beginnen
Szukam lekarza?
Ik zoek het adres
Lernen beginnen
Szukam tego adresu
afwijzen
Lernen beginnen
odrzucać
ongebruikelijk
Lernen beginnen
niezwykły
levering
Lernen beginnen
dostawa
Ik zoek een ziekenhuis
Lernen beginnen
Szukam szpitala
chips
Lernen beginnen
czipsy
zwaarlijvigheid
Lernen beginnen
otyłość
Links
Lernen beginnen
W lewo
Rechts
Lernen beginnen
W prawo
Rechtdoor
Lernen beginnen
Prosto
wervelkolom
Lernen beginnen
kręgosłup
Ver
Tess woont ver van haar ouders.
Lernen beginnen
Daleko
Tess mieszka daleko od swoich rodziców.
Dichtbij
Lernen beginnen
Blisko
doel
Lernen beginnen
cel
partituur
Lernen beginnen
wynik
Is het ver?
Lernen beginnen
Czy to jest daleko?
tandarts
Lernen beginnen
dentysta
bang
Lernen beginnen
wystraszony
uitleggen
Lernen beginnen
wyjaśnić
pad
Lernen beginnen
ścieżka
oppervlak
Lernen beginnen
powierzchnia
cursus
Lernen beginnen
klasa
Waar is de kerk?
Lernen beginnen
Gdzie jest kościół?
Strand
Lernen beginnen
Plaża
Waar is het strand?
Lernen beginnen
Gdzie jest plaża?
herfst
Lernen beginnen
jesień
geld
Lernen beginnen
pieniądze
Waar is de bank?
Lernen beginnen
Gdzie jest bank?
ouders
Lernen beginnen
rodzice
Ik zoek een bank
Lernen beginnen
Szukam banku
Waar is het?
Lernen beginnen
Gdzie to jest?
juni
Lernen beginnen
Czerwca
juli
Lernen beginnen
Lipiec
april
Lernen beginnen
kwiecień
januari
Lernen beginnen
Stycznia
oktober
Lernen beginnen
Październik
september
Lernen beginnen
Wrzesień
december
Lernen beginnen
Grudnia
maart
Lernen beginnen
Marzec
februari
Lernen beginnen
Luty
november
Lernen beginnen
Listopad
mei
Lernen beginnen
Maja
augustus
Lernen beginnen
Sierpnia
lente
Lernen beginnen
wiosna
winter
Lernen beginnen
zima
Maanden en seizoenen
Lernen beginnen
Miesiące i pory roku
maandag
Lernen beginnen
Poniedziałek
zomer
Lernen beginnen
lato
vrijdag
Lernen beginnen
Piątek
woensdag
Lernen beginnen
Środa
dinsdag
Lernen beginnen
Wtorek
zaterdag
Lernen beginnen
Sobota
zondag
Lernen beginnen
niedziela
donderdag
Lernen beginnen
Czwartek
gisteren
Lernen beginnen
wczoraj
de nacht
Lernen beginnen
noc
morgen
Lernen beginnen
jutro
de maand
Lernen beginnen
miesiąc
vandaag
Lernen beginnen
dzisiaj
groen
Lernen beginnen
zielony
de dag
Lernen beginnen
dzień
het uur
Lernen beginnen
godzina
het jaar
Lernen beginnen
rok
laat
Lernen beginnen
późny, późno
de week
Lernen beginnen
tydzień
de minuut
Lernen beginnen
minuta
zwart
Lernen beginnen
czarny
wit
Lernen beginnen
biały
rood
Lernen beginnen
czerwony
blauw
Lernen beginnen
niebieski
roze
Lernen beginnen
różowy
grijs
Lernen beginnen
szary
oranje
Lernen beginnen
pomarańczowy
Paars
Lernen beginnen
Fioletowy
kleuren
Lernen beginnen
kolory
groot
Lernen beginnen
duży
oud
Lernen beginnen
stary
kort
Lernen beginnen
krótki
dik
Lernen beginnen
gruby, gęsty
snel
Lernen beginnen
szybko
slecht
Lernen beginnen
zły
goedkoop
Lernen beginnen
tani
lang
Lernen beginnen
długi, długo
mooi
Lernen beginnen
ładny
koud
Lernen beginnen
zimny
lelijk
Lernen beginnen
brzydki
hoog
Lernen beginnen
wysoki, wysoko
duur
Lernen beginnen
drogi
moe
Lernen beginnen
zmęczony
rustig
Lernen beginnen
spokojny, spokojnie
saai
Lernen beginnen
nudny
makkelijk
Lernen beginnen
łatwy, łatwo
knap
Lernen beginnen
przystojny
licht
Lernen beginnen
jasny
arm
Lernen beginnen
ubogi
grappig
Lernen beginnen
śmieszny, śmiesznie
lijken
Lernen beginnen
być podobnym
eerlijk
Lernen beginnen
szczery, uczciwy
lui
Lernen beginnen
leniwy
gevoelig
Lernen beginnen
wrażliwy
ambitieus
Lernen beginnen
ambitny
bescheiden
Lernen beginnen
skromny
verlegen
Lernen beginnen
nieśmiały
verantwoordelijk
Lernen beginnen
odpowiedzialny
beleefd
Lernen beginnen
uprzejmy
vrolijk
Lernen beginnen
wesoły
Waar ben ik?
Lernen beginnen
Gdzie ja jestem?
geduldig
Lernen beginnen
cierpliwy
Ik zoek de Poolse ambassade
Lernen beginnen
Szukam polskiej ambasady
sociaal
Lernen beginnen
społeczny
Waar kan ik geld wisselen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę wymienić pieniądze?
Waar kan ik een auto huren?
Lernen beginnen
Gdzie mogę wypożyczyć samochód?
Waar is de bushalte?
Lernen beginnen
Gdzie jest przystanek autobusowy?
ongeduldig
Lernen beginnen
Niecierpliwy
eigenwijs
Lernen beginnen
uparty
Waar is de metro?
Lernen beginnen
Gdzie jest metro?
gekruld
Lernen beginnen
zwinięty
nationaliteit
Lernen beginnen
narodowość
leeftijd
Lernen beginnen
wiek
kaal
Lernen beginnen
łysy
broek
Lernen beginnen
Spodnie
spraakzaam
Lernen beginnen
gawędziarski
neus
Lernen beginnen
nos
overhemd
Lernen beginnen
koszula
teleurgesteld
Lernen beginnen
rozczarowany
baard
Lernen beginnen
broda
rok
Lernen beginnen
Spódnica
elleboog
Lernen beginnen
łokieć
sjaal
Lernen beginnen
szalik
jas
Lernen beginnen
kurtka
jurk
Lernen beginnen
sukienka
schoenen
Lernen beginnen
buty
handschoenen
Lernen beginnen
rękawiczki
jasje
Lernen beginnen
kurtka
hoed
Lernen beginnen
kapelusz
trui
Lernen beginnen
sweter
sokken
Lernen beginnen
skarpety
t-shirt
Lernen beginnen
podkoszulek
hemd
Lernen beginnen
koszula
ondergoed
Lernen beginnen
Bielizna
Riem
Lernen beginnen
Pas
kleding
Lernen beginnen
ubranie
jeans
Lernen beginnen
dżinsy
En een kaartje
Lernen beginnen
I kartka
Waar kan ik een kaartje kopen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę kupić bilet?
Hoeveel kost een kaartje?
Lernen beginnen
Ile kosztuje bilet?
agressief
Lernen beginnen
agresywny
hoge hakken
Lernen beginnen
wysokie obcasy
vinger
Lernen beginnen
palec
litteken
Lernen beginnen
blizna
duim
Lernen beginnen
kciuk
Ik wil naar het centrum rijden
Lernen beginnen
Chcę jechać do centrum
panty
Lernen beginnen
rajstopy
dij
Lernen beginnen
udo
huid
Lernen beginnen
skóra
Ik heb een taxi nodig
Lernen beginnen
Potrzebuję taksówki
Roep een taxi, asjeblieft
Lernen beginnen
Proszę wezwać taksówkę
voorhoofd
Lernen beginnen
czoło
oog
Lernen beginnen
oko
voet
Lernen beginnen
stopa
oor
Lernen beginnen
ucho
mond
Lernen beginnen
usta
hoofd
Lernen beginnen
głowa
knie
Lernen beginnen
kolano
nek
Lernen beginnen
szyja
hand
Lernen beginnen
ręka
been
Lernen beginnen
noga
haar
Lernen beginnen
jej
maag
Lernen beginnen
żołądek
gezicht
Lernen beginnen
Twarz
schouder
Lernen beginnen
ramię
lichaamsdelen
Lernen beginnen
części ciała
teen
Lernen beginnen
palec u nogi
kin
Lernen beginnen
Broda
pols
Lernen beginnen
nadgarstek
borst
Lernen beginnen
skrzynia
stoel
Lernen beginnen
krzesło
kip
Lernen beginnen
kurczak
wang
Lernen beginnen
policzek
brood
Lernen beginnen
chleb
dak
Lernen beginnen
dach
neef
Lernen beginnen
kuzyn
broer
Lernen beginnen
brat
vlees
Lernen beginnen
mięso
oom
Lernen beginnen
wujek
kaas
Lernen beginnen
ser
plafond
Lernen beginnen
sufit
vloer
Lernen beginnen
piętro
tafel
Lernen beginnen
stół
hond
Lernen beginnen
pies
Kunt u een taxi roepen?
Lernen beginnen
Czy może pan wezwać taksówkę?
nicht
Lernen beginnen
siostrzenica
triest
Lernen beginnen
smutny
salaris
Lernen beginnen
wynagrodzenie
kat
Lernen beginnen
kot
oneerlijk
Lernen beginnen
niesprawiedliwy
vis
Lernen beginnen
ryba
ervaring
Lernen beginnen
doświadczenie
plaats
Lernen beginnen
miejsce
zalm
Lernen beginnen
łosoś
verpleegster
Lernen beginnen
pielęgniarka
garderobe
Lernen beginnen
szafa
muur
Lernen beginnen
Ściana
Hoeveel kost een taxi naar het centrum?
Lernen beginnen
Ile kosztuje taksówka do centrum?
Hoeveel kost een taxi naar het station?
Lernen beginnen
Ile kosztuje taksówka na dworzec?
Hoeveel kost een taxi naar de luchthaven?
Lernen beginnen
Ile kosztuje taksówka na lotnisko?
Hoeveel kost een taxi naar het hotel?
Lernen beginnen
Ile kosztuje taksówka do hotelu?
wedstrijd
Lernen beginnen
zawody
varkensvlees
Lernen beginnen
wieprzowina
afwasmachine
Lernen beginnen
zmywarka
bureau
Lernen beginnen
biurko
uiterlijk
Lernen beginnen
wygląd
schoorsteen
Lernen beginnen
komin
Hoe heet de straat?
Lernen beginnen
Jak się nazywa ta ulica?
Hoe heet dat klein geel fruit?
Lernen beginnen
Jak nazywa się ten mały, żółty owoc?
accomodatie
Lernen beginnen
nocleg
overstroming
Lernen beginnen
powódź
Hoe heten...?
Lernen beginnen
Jak się nazywają...?
Hoe heten die groenten
Lernen beginnen
Jak się nazywają te warzywa?
Hoe heet dat ding in het Nederlands?
Lernen beginnen
Jak się nazywa ta rzecz po niderlandzki?
Sorry, hoe heet dat?
Lernen beginnen
Przepraszam, jak to się nazywa?
Kunt u me zeggen...?
Lernen beginnen
Czy może mi pan powiedzieć...?
vet
Lernen beginnen
tłusty
Nu begrijp ik het
Lernen beginnen
Teraz rozumiem
Langzaam
Lernen beginnen
Powoli
donker
Lernen beginnen
ciemny
comfortabel
Lernen beginnen
wygodny
vrij
Lernen beginnen
wolny
dun
Lernen beginnen
cienki
achter
Lernen beginnen
za
slank
Lernen beginnen
szczupły
heet
Lernen beginnen
nazywam się, nazywasz się, nazywa się
overwegen
Lernen beginnen
rozważać
rimpels
Lernen beginnen
zmarszczki
hoewel
Lernen beginnen
chociaż
vertrouwen
Lernen beginnen
ufać
Hoe?
Lernen beginnen
Jak?
laarzen
Lernen beginnen
buty
wastafel
Lernen beginnen
tonąć
helder
Lernen beginnen
jasny
egoïstisch
Lernen beginnen
samolubny
gemiddelde
Lernen beginnen
średni
betrouwbaar
Lernen beginnen
niezawodny
te zwaar
Lernen beginnen
za ciężki
verstandig
Lernen beginnen
rozsądny
benaderen
Lernen beginnen
zbliżyć się
Dat is een moeilijk woord
Lernen beginnen
To trudne słowo
Kunt u dat nog een keer zeggen?
Lernen beginnen
Może pan to powiedzieć jeszcze raz?
Kunt u me zeggen hoe dat heet?
Lernen beginnen
Czy może mi pan powiedzieć jak to się nazywa?
beschaamd
Lernen beginnen
zawstydzony
Ik weet niet hoe dat in het Nederlands heet
Lernen beginnen
Nie wiem, jak to się nazywa po niderlandzku
laden
Lernen beginnen
ładować
Ik wil dat kopen, maar ik weet niet hoe dat in het Nederlands heet
Lernen beginnen
Chcę to kupić, ale nie wiem, jak to się nazywa po niderlandzku
Kunt u me zeggen hoe dat in het Nederlands heet?
Lernen beginnen
Czy może mi pan powiedzieć jak to się nazywa po holendersku?
Hoe heet dat fruit?
Lernen beginnen
Jak nazywa się ten owoc?
dappere
Lernen beginnen
odważny
Ik zoek een winkel
Lernen beginnen
Szukam sklepu
Groente
Lernen beginnen
Warzywa
Ik zoek een fruitwinkel
Lernen beginnen
Szukam sklepu z owocami
Sinaasappels
Lernen beginnen
Pomarańcze
Hoeveel kost dat?
Lernen beginnen
Ile to kosztuje?
kok
Lernen beginnen
gotować
creatieve
Lernen beginnen
twórczy
personeel
Lernen beginnen
personel
deksel
Lernen beginnen
pokrywa
accountant
Lernen beginnen
księgowa
bazig
Lernen beginnen
apodyktyczny
hek
Lernen beginnen
płot
getrouwd
Lernen beginnen
zamężna, żonaty
gescheiden
Lernen beginnen
rozwiedziony
trein
Lernen beginnen
pociąg
dof
Lernen beginnen
nudny
Dat is alles, bedankt
Lernen beginnen
To wszystko, dziękuję
mollig
Lernen beginnen
pulchny
werk
Lernen beginnen
pracuję
breuk
Lernen beginnen
złamanie
helft
Lernen beginnen
pół
verandering
Lernen beginnen
zmiana
riem
Lernen beginnen
Pas
kleding
Lernen beginnen
ubrania
gesneden
Lernen beginnen
skaleczenie
schoenen
Ik heb een nieuw paar schoenen gekocht.
Lernen beginnen
buty
Kupiłem nową parę butów.
Hoeveel betaal ik?
Lernen beginnen
Ile płacę?
Omhoog
Lernen beginnen
W górę
studie
Lernen beginnen
badanie
pak
Lernen beginnen
ubranie biznesowe
glas
Lernen beginnen
szkło
Open de deur
Lernen beginnen
Otwórz drzwi
verdomme
Verdomme, waar heb ik hem gezet?
Lernen beginnen
cholera, psiakrew
Cholera, gdzie ja go położyłem?
terug
Lernen beginnen
z powrotem
Paraplu
Lernen beginnen
Parasol
Batterij
Lernen beginnen
Bateria
Eten
Lernen beginnen
jedzenie
Souvenier
Lernen beginnen
Pamiątka
Boek
Lernen beginnen
Książka
Ik zoek een kledingwinkel
Lernen beginnen
Szukam sklepu z odzieżą / z ubraniami
Waar is de souvenirwinkel?
Lernen beginnen
Gdzie jest sklep z pamiątkami?
verbergen
Lernen beginnen
chować
single
Lernen beginnen
pojedynczy
verbeteren
Lernen beginnen
poprawiać
vlak
Lernen beginnen
mieszkanie
Waar is de schoenwinkel?
Lernen beginnen
Gdzie jest sklep obuwniczy?
Waar kan ik kopen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę kupić?
Waar kan ik eten kopen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę kupić jedzenie?
Waar kan ik souvenirs kopen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę kupić pamiątki?
Waar kan ik fruit kopen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę kupić owoce?
Waar kan ik een paraplu kopen?
Lernen beginnen
Gdzie mogę kupić parasol?
Waar is er een winkel met alkohol?
Lernen beginnen
Gdzie jest jakiś sklep z alkoholem?
Goedkoop
Lernen beginnen
Tani / tania
Duur
Lernen beginnen
Drogi / droga
Hoeveel kost dat?
Lernen beginnen
Ile to kosztuje?
Na
Lernen beginnen
Po
Echt?
Lernen beginnen
Naprawdę?
Dat is heel duur
Lernen beginnen
To jest bardzo drogie
Dat is te duur
Lernen beginnen
To jest za drogie
Voor
Lernen beginnen
Przed
Verlaagt u de prijs een beetje
Lernen beginnen
Proszę trochę obniżyć cenę / Niech pan trochę obniży cenę
Ik wil dat kopen, maar dat is te duur
Lernen beginnen
Chcę to kupić, ale jest za drogie
Ik kan
Lernen beginnen
mogę
Kan ik betalen?
Lernen beginnen
Czy mogę zapłacić? / Mogę zapłacić?
Ik kan niet betalen
Lernen beginnen
Nie mogę zapłacić
Kan ik 20 euro betalen?
Lernen beginnen
Czy mogę zapłacić 20 euro? / Mogę zapłacić 20 euro?
leuk
Lernen beginnen
miły, ładny
goed
Lernen beginnen
dobry
slim
Lernen beginnen
mądry, pojętny
dom
Lernen beginnen
głupi, głupio
hardwerkend
Lernen beginnen
pracowity
onbeleefd
Lernen beginnen
niegrzeczny
stil
Lernen beginnen
cichy, cicho
genereus
Lernen beginnen
hojny
Ik wil 20 euro betalen
Lernen beginnen
Chcę zapłacić 20 euro
Ik wil kopen
Lernen beginnen
chcę kupić
Beter, betere
Lernen beginnen
Lepszy, lepsza
gierig
Lernen beginnen
skąpy
gereserveerd
Lernen beginnen
Zarezerwowany
Een goede prijs
Lernen beginnen
Dobra cena
Een betere prijs
Lernen beginnen
Lepsza cena
Ik wil dat kopen voor een betere prijs
Lernen beginnen
Chcę to kupić za lepszą cenę
Het bevalt me
Lernen beginnen
Podoba mi się
Die trui bevat me
Lernen beginnen
Podoba mi się ten sweter
Dat bevalt me niet
Lernen beginnen
Nie podoba mi się
Kleur
Lernen beginnen
Kolor
De kleur bevalt me niet
Lernen beginnen
Nie podoba mi się ten kolor
De prijs bevalt me niet
Lernen beginnen
Nie podoba mi się cena
vers
Lernen beginnen
świeży
zeker
Lernen beginnen
pewny, pewien, pewnie
zoals
Lernen beginnen
jak, tak jak
bloed
Lernen beginnen
krew
lichaam
Lernen beginnen
ciało
ongeval
Lernen beginnen
wypadek
vliegtuig
Lernen beginnen
samolot
angst
Lernen beginnen
strach
schip
Lernen beginnen
statek
kinderen
Lernen beginnen
dzieci
druiven
Lernen beginnen
winogrona
creëren
Lernen beginnen
tworzyć
zee
Lernen beginnen
morze
grootvader
Lernen beginnen
Dziadek
suiker
Lernen beginnen
cukier
schapen
Lernen beginnen
owca
regen
Lernen beginnen
deszcz
stad
Lernen beginnen
Miasto
woestijn
Lernen beginnen
pustynia
school
Lernen beginnen
szkoła
lepel
Lernen beginnen
łyżka
eiland
Lernen beginnen
Wyspa
strand
Lernen beginnen
plaża
dorp
Lernen beginnen
wioska
rivier-
Lernen beginnen
rzeka
waterval
Lernen beginnen
wodospad
berg
Lernen beginnen
Góra
vallei
Lernen beginnen
dolina
oceaan
Lernen beginnen
ocean
Bos
Lernen beginnen
Las
vijver
Lernen beginnen
staw
park
Lernen beginnen
park
wind
Lernen beginnen
wiatr
geit
Lernen beginnen
Koza
Die kleur bevalt me, maar die prijs bevalt me niet
Lernen beginnen
Podoba mi się ten kolor, ale nie podoba mi się ta cena
diep
Lernen beginnen
głęboki
trots
Lernen beginnen
dumny, dumnie
aap
Lernen beginnen
małpa
Een andere kleur
Lernen beginnen
Inny kolor
Die kleur is beter
Lernen beginnen
Ten kolor jest lepszy
Die trui is beter
Lernen beginnen
Ten sweter jest lepszy
paard
Lernen beginnen
koń
haan
Lernen beginnen
kogut
slang
Lernen beginnen
wąż
varken
Lernen beginnen
świnia
konijn
Lernen beginnen
Królik
koe
Lernen beginnen
krowa
draak
Lernen beginnen
smok
Rat
Lernen beginnen
Szczur
papegaai
Lernen beginnen
papuga
olifant
Lernen beginnen
słoń
hamster
Lernen beginnen
chomik
krokodil
Lernen beginnen
krokodyl
kikker
Lernen beginnen
żaba
vogel
Lernen beginnen
ptak
kangoeroe
Lernen beginnen
kangur
muis
Lernen beginnen
mysz
leeuw
Lernen beginnen
Lew
giraf
Lernen beginnen
żyrafa
tonijn
Lernen beginnen
Tuńczyk
dieren
Lernen beginnen
Zwierząt
tijger
Lernen beginnen
Tygrys
zoogdier
Lernen beginnen
ssak
reptiel
Lernen beginnen
gad
ooievaar
Lernen beginnen
bocian
uil
Lernen beginnen
sowa
zwaan
Lernen beginnen
Łabędź
mus
Lernen beginnen
wróbel
duif
Lernen beginnen
Gołąb
zeemeeuw
Lernen beginnen
mewa
kraai
Lernen beginnen
wrona
adelaar
Lernen beginnen
orzeł
gier
Lernen beginnen
sęp
Pauw
Lernen beginnen
Paw
gans
Lernen beginnen
Gęś
kwartel
Lernen beginnen
Przepiórka
pelikaan
Lernen beginnen
pelikan
vogels
Lernen beginnen
ptaki
kraan
Lernen beginnen
dźwig
kalkoen
Lernen beginnen
indyk
raaf
Lernen beginnen
kruk
Mooi, mooie
Lernen beginnen
Ładny, ładna, ładni, ładne
Lelijk, lelijke
Lernen beginnen
Brzydki, brzydka, brzydcy, brzydkie
Zwart, zwarte
Lernen beginnen
Czarny, czarna, czarni, czarne
Rood, rode
Lernen beginnen
Czerwony, czerwona, czerwoni, czerwone
zwaluw
Lernen beginnen
Łyk
belangrijk
Lernen beginnen
ważny
genieten
Lernen beginnen
ciesz się
dicht
Lernen beginnen
zamknięty
verwachten
Lernen beginnen
spodziewać się
dit
Lernen beginnen
ten, ta, to
beneden
Lernen beginnen
dół, na dole
beroep
Lernen beginnen
zawód
beroemd
Lernen beginnen
sławny
onzeker
Lernen beginnen
niepewny
ontbijt
Lernen beginnen
śniadanie
persoonlijkheid
Lernen beginnen
osobowość
Groen, groene
Lernen beginnen
Zielony, zielona, zieloni, zielone
vader
Lernen beginnen
ojciec
opwindend
Lernen beginnen
ekscytujący
druk
Lernen beginnen
zajęty, głośny, ruchliwy
klas
Lernen beginnen
klasa
Wit, witte
Lernen beginnen
Biały, biała, biali, białe
eenzaam
Lernen beginnen
samotny
Geel, gele
Lernen beginnen
Żółty, żółta, żółci, żółte
bestek
Lernen beginnen
sztućce
kookplaat
Lernen beginnen
kuchenka
mark
Lernen beginnen
znak
sportschool
Lernen beginnen
centrum fitness
Bruin, bruine
Lernen beginnen
Brązowy, brązowa, brązowi brązowe
Blauw, blauwe
Lernen beginnen
Niebieski, niebieska, niebiescy, niebieskie
veroorloven
Lernen beginnen
stać
Paars, paarse
Lernen beginnen
Fioletowy, fioletowa, fioletowi, fioletowe
waterkoker
Lernen beginnen
czajnik
beeldhouwwerk
Lernen beginnen
rzeźba
blijvend
Lernen beginnen
trwały
schilderen
Lernen beginnen
Farba
race
Lernen beginnen
wyścig
doorgaans
Lernen beginnen
zazwyczaj
musicus
Lernen beginnen
muzyk
gebied
Lernen beginnen
powierzchnia
tiener
Lernen beginnen
nastolatek
verwaand
Lernen beginnen
zarozumiały
per direct
Lernen beginnen
natychmiast
loodgieter
Lernen beginnen
hydraulik
voorschrift
Lernen beginnen
recepta
avondmaal
Lernen beginnen
kolacja
kinderjaren
Lernen beginnen
dzieciństwo
argumenteren
Lernen beginnen
kłócić się
sneetje
Lernen beginnen
plasterek
bedrag
Lernen beginnen
ilość
schil
Lernen beginnen
obierać
handelen
Lernen beginnen
handlować
chef
Lernen beginnen
szef kuchni
mok
Lernen beginnen
kubek
account
Lernen beginnen
konto
eigendom
Lernen beginnen
własność
geboorte
Lernen beginnen
narodziny
smaak
Lernen beginnen
smak
krantenwinkel
Lernen beginnen
kiosk
onthullen
Lernen beginnen
ujawniać
kop
Lernen beginnen
nagłówek
vensterbank
Lernen beginnen
parapet
hoofdstad
Lernen beginnen
stolica
geweld
Lernen beginnen
przemoc
cake
Lernen beginnen
Ciasto
Een bruine trui
Lernen beginnen
Brązowy sweter
geërgerd
Lernen beginnen
zirytowany
oude
Lernen beginnen
stary
leugen
Lernen beginnen
kłamstwo
spoor
Lernen beginnen
tor
kers
Lernen beginnen
wiśnia
nasty
Lernen beginnen
paskudny
lamp
Lernen beginnen
lampa
vrijlating
Lernen beginnen
wydanie
peper
Lernen beginnen
pieprz
kelder
Lernen beginnen
piwnica
boekenkast
Lernen beginnen
półka na książki
trainingspak
Lernen beginnen
dres
hoofdkussen
Lernen beginnen
poduszka
bont
Lernen beginnen
futro
wortel
Lernen beginnen
marchewka
trip
Lernen beginnen
wyjazd
handboek
Lernen beginnen
podręcznik
beroerte
Lernen beginnen
uderzenie
valuta
Lernen beginnen
waluty
onderhouden
Lernen beginnen
utrzymać
beheren
Lernen beginnen
zarządzać
gekruid
Lernen beginnen
zaprawiony
sandalen
Lernen beginnen
sandały
golf
Lernen beginnen
golf
levendig
Lernen beginnen
żywy
ontwikkelen
Lernen beginnen
rozwijać
verhuizing
Lernen beginnen
ruszaj się
waarde
Lernen beginnen
wartość
borstel
Lernen beginnen
szczotka
plank
Lernen beginnen
półka
bakken
Mijn moeder bakt smakelijke taarten.
Lernen beginnen
piec
Moja mama piecze smaczne ciasta.
deur
Lernen beginnen
drzwi
ga
Lernen beginnen
idę
maaltijd
Lernen beginnen
posiłek
bevatten
Lernen beginnen
zawierać
Een blauwe riem
Lernen beginnen
Niebieski pasek
gras
Lernen beginnen
trawa
mes
Lernen beginnen
nóż
pensioen
Lernen beginnen
emerytura
inspanning
Lernen beginnen
wysiłek
Een rode handtas
Lernen beginnen
Czerwona torebka
schaar
Lernen beginnen
nożyce
belasting
Lernen beginnen
podatek
loyaal
Lernen beginnen
lojalny
gordijn
Lernen beginnen
kurtyna
Een witte broek
Lernen beginnen
Białe spodnie
Een rose paraplu
Lernen beginnen
Różowy parasol
mislukking
Lernen beginnen
niepowodzenie
storting
Lernen beginnen
kaucja
groentewinkel
Lernen beginnen
warzywniak
zich afvragen
Lernen beginnen
zastanawiać się
Hebt u?
Lernen beginnen
Czy ma pan?
geval
Lernen beginnen
walizka
maatschappij
Lernen beginnen
społeczeństwo
peterselie
Lernen beginnen
Pietruszka
worst
Lernen beginnen
kiełbasa
smakelijk
Lernen beginnen
smaczny
avondeten
Lernen beginnen
kolacja
lente-
Lernen beginnen
wiosna
rente
Lernen beginnen
zainteresowanie
leggen
Lernen beginnen
kłaść
basketbal
Lernen beginnen
Koszykówka
Hebt u postzegels?
Lernen beginnen
Czy ma pan znaczki?
Bekijken
Lernen beginnen
Zobaczyć / widzieć
gooien
Lernen beginnen
rzucać
Kan ik die riem bekijken?
Lernen beginnen
Czy mogę zobaczyć ten pasek?
gehandicapte
Lernen beginnen
niepełnosprawny
gebroken
Lernen beginnen
złamał, złamany
doof
Lernen beginnen
głuchy
chocolade
Lernen beginnen
czekolada
nat
Lernen beginnen
mokry
Balpen
Lernen beginnen
Długopis
grond
Lernen beginnen
ziemia
uitvinden
Lernen beginnen
wynaleźć
Dat is mooi
Lernen beginnen
To jest ładne
Postzegel
Lernen beginnen
Znaczek
voordeel
Lernen beginnen
korzyść
Zeep
Lernen beginnen
Mydło
zelfs
Lernen beginnen
nawet
Ik zoek een supermarkt
Lernen beginnen
Szukam supermarketu
Leuk, leuke
Lernen beginnen
Fajny, fajna, fajni, fajne
Is hier een supermarkt dichtbij?
Lernen beginnen
Czy tu blisko jest supermarket?
Groot, grote
Lernen beginnen
Duży, duża, duzi, duże
Klein, kleine
Lernen beginnen
Mały, mała, mali, małe
Dat is te groot
Lernen beginnen
To jest za duże
bot
Lernen beginnen
tępy
Dat is te klein
Lernen beginnen
To jest za małe
hit
Lernen beginnen
uderzyć
Groter, grotere
Lernen beginnen
Większy, większa, więksi, większe
Kleiner, kleinere
Lernen beginnen
Mniejszy, mniejsza, mniejsi, mniejsze
Ik wil een kleinere broek
Lernen beginnen
Chcę mniejsze spodnie
ingenieur
Lernen beginnen
inżynier
Ik wil een grotere trui
Lernen beginnen
Chcę większy sweter
wet
Lernen beginnen
prawo
Hoeveel kost die grote, zwarte paraplu?
Lernen beginnen
Ile kosztuje ten duży czarny parasol?
Waar is er een grotere winkel?
Lernen beginnen
Gdzie jest większy sklep?
Ik zoek een grotere winkel
Lernen beginnen
Szukam większego sklepu
Ik zoek een grote winkel met kleding
Lernen beginnen
Szukam dużego sklepu z ubraniami
Is hier een grote winkel met eten dichtbij?
Lernen beginnen
Czy tu blisko jest duży sklep z jedzeniem?
Wat is met vlees?
Lernen beginnen
Co jest z mięsem?
Wat is zonder vlees?
Lernen beginnen
Co jest bez mięsa?
Is dat iets zonder vlees?
Lernen beginnen
Czy jest coś bez mięsa?
Ik wil iets zonder vlees
Lernen beginnen
Chcę coś bez mięsa
Ik wil iets met vlees
Lernen beginnen
Chcę coś z mięsem
een goede prijs
Lernen beginnen
dobra cena
hoeveel kost een kilo bananen?
Lernen beginnen
ile kosztuje kilogram bananów?
Is dat met vlees?
Lernen beginnen
Czy to jest z mięsem?
ik wil een kleinere broek
Lernen beginnen
chcę mniejsze spodnie
armband
Lernen beginnen
bransoletka
boter
Lernen beginnen
masło
rijst
Lernen beginnen
Ryż
sla
Lernen beginnen
biję, uderzam, bij, uderzaj
melk
Lernen beginnen
mleko
zuur
Lernen beginnen
kwaśny
knoflook
Lernen beginnen
czosnek
vertrekken
Lernen beginnen
odjeżdżać
tapijt
Lernen beginnen
wykładzina podłogowa
badkamer
Lernen beginnen
łazienka
bed
Lernen beginnen
łóżko
ruim
Lernen beginnen
przestronny
deken
Lernen beginnen
koc
bereiken
Lernen beginnen
osiągać, sięgać
bewonderen
Lernen beginnen
podziwiać
enkel
Lernen beginnen
tylko
advocaat
Lernen beginnen
prawnik
gezellig
Lernen beginnen
przytulny
vliering
Lernen beginnen
strych
onderzoek
Lernen beginnen
Badania
dochter
Lernen beginnen
córka
landschap
Lernen beginnen
krajobraz
uitzicht
Lernen beginnen
widok
Met vlees
Lernen beginnen
Z mięsem
missen
Lernen beginnen
przegapić
boos
Lernen beginnen
zły
uitslag
Lernen beginnen
wysypka
problemen
Lernen beginnen
problemy
gelegenheid
Lernen beginnen
okazja
Zonder vlees
Lernen beginnen
Bez mięsa
Vlees
Lernen beginnen
Mięso
klant
Lernen beginnen
klient
Dessert
Lernen beginnen
Deser
bovenstaand
Lernen beginnen
powyżej
drop
Lernen beginnen
upuszczać
herenhuis
Lernen beginnen
dwór
zich
Lernen beginnen
się, siebie
voorkomen
Lernen beginnen
zapobiegać
ontvangst
Lernen beginnen
Przyjęcie
reis
Lernen beginnen
wyjazd
jong
Lernen beginnen
młody
Avondeten
Lernen beginnen
Kolacja
Ontbijt
Lernen beginnen
Śniadanie
Middageten
Lernen beginnen
Obiad, lunch
plotselinge
Lernen beginnen
nagły
rooster
Lernen beginnen
harmonogram
Soep
Lernen beginnen
zupa
breed
Lernen beginnen
szeroki
zwak
Lernen beginnen
słaby
Water
Lernen beginnen
woda
Wijn
Lernen beginnen
Wino
Ik zoek een goed restaurant
Lernen beginnen
Szukam dobrej restauracji
droog
Lernen beginnen
suchy
katoen
Lernen beginnen
bawełna
luidruchtig
Lernen beginnen
głośny
blij
Lernen beginnen
ucieszony, uradowany
aantrekkelijk
Lernen beginnen
atrakcyjny
jaloers
Lernen beginnen
zazdrosny
Waar is er een restaurant?
Lernen beginnen
Gdzie jest jakaś restauracja?
bril
Lernen beginnen
okulary
Eten
Lernen beginnen
jedzenie
Drinken
Zal je een beetje wijn drinken?
Lernen beginnen
Pić
Napijesz się trochę wina?
Ik wil eten
Lernen beginnen
Chcę jeść
snor
Lernen beginnen
Wąsy
zus
Lernen beginnen
siostra
zwaarlijvig
Lernen beginnen
otyły
kapper
Lernen beginnen
Fryzjer
acteur
Lernen beginnen
aktor
leer
Lernen beginnen
uczyć się
rit
Lernen beginnen
jazda
Ik wil een appel eten
Lernen beginnen
Chcę zjeść jabłko
trap
Lernen beginnen
schody
gevaarlijk
Lernen beginnen
niebezpieczny, niebezpiecznie
wetenschap
Lernen beginnen
nauka
Vis
Lernen beginnen
Ryba
hoesten
Lernen beginnen
kaszleć
bezorgd
Lernen beginnen
Zmartwiony
beschikbaar
Lernen beginnen
dostępny
Frieten
Lernen beginnen
frytki
Vis met frieten
Lernen beginnen
Ryba z frytkami
Rijst
Lernen beginnen
Ryż
tussen
Lernen beginnen
między
schoon
Lernen beginnen
czysty
Ontvangen
Lernen beginnen
Otrzymywać, odbierać
Aardappels
Lernen beginnen
Ziemniaki
nog
Lernen beginnen
jeszcze
Pasta
Lernen beginnen
Makaron
Kip
Lernen beginnen
Kurczak
broodmager
Lernen beginnen
chudy
warm
Lernen beginnen
ciepły
Groente
Lernen beginnen
Warzywo
Brood
Lernen beginnen
Chleb
nuttig
Lernen beginnen
pomocny
Boter
Lernen beginnen
Masło
Kaas
Lernen beginnen
Ser
Worst
Lernen beginnen
Kiełbasa
reusachtig
Lernen beginnen
olbrzymi
Eieren
Lernen beginnen
Jajka
Roerei
Lernen beginnen
Jajecznica
Jam
Lernen beginnen
Dżem
Koffie
Lernen beginnen
Kawa
Thee
Lernen beginnen
Herbata
Zout
Lernen beginnen
Sól
Suiker
Lernen beginnen
Cukier
vliegen
Lernen beginnen
latać
Peper
Lernen beginnen
Pieprz
smelten
Lernen beginnen
topnieć
Ik wil eieren eten 🍲
Lernen beginnen
Chcę zjeść jajka 🍲
Roerei met boter, alsjeblieft
Lernen beginnen
Poproszę jajecznicę z masłem
Allen brood met boter, alsjeblieft
Lernen beginnen
Proszę tylko chleb z masłem
Is er zwart brood?
Lernen beginnen
Czy jest czarny chleb?
Alleen aardappels, alsjeblieft
Lernen beginnen
Poproszę tylko ziemniaki
Aardappels, kip en water, alsjeblieft
Lernen beginnen
Poproszę ziemniaki, kurczaka i wodę
Water met prik
Lernen beginnen
Woda z gazem
Water zonder prik
Lernen beginnen
Woda bez gazu
Ijs
Lernen beginnen
lód
Met ijs
Lernen beginnen
Z lodem
de camping
Lernen beginnen
obóz
ja
Lernen beginnen
tak
nee
Lernen beginnen
nie
Zonder ijs
Lernen beginnen
Bez lodu
hallo
Lernen beginnen
dzień dobry
veel
Lernen beginnen
dużo
alsjeblieft
Lernen beginnen
proszę
misschien
Lernen beginnen
może
Koud, koude
Lernen beginnen
Zimno, zimna, zimni, zimne
Warm, warme
Lernen beginnen
Ciepły, ciepła, ciepli, ciepłe
Heet, hete
Lernen beginnen
Gorący, gorąca, gorące
Warme vis met frieten alsjeblieft
Lernen beginnen
Poproszę gorącą rybę z frytkami
thuis
Lernen beginnen
w domu
iets
Lernen beginnen
coś
naast
Lernen beginnen
obok
soms
Lernen beginnen
czasami
alleen
Lernen beginnen
tylko
ver
Lernen beginnen
daleki, daleko
vroeg
Lernen beginnen
wcześnie, wczesny
bijna
Lernen beginnen
prawie
zonder
Lernen beginnen
bez
iemand
Lernen beginnen
ktoś
samen
Lernen beginnen
razem
buiten
Lernen beginnen
na zewnątrz, poza
leeg
Lernen beginnen
pusty
moeilijk
Lernen beginnen
trudny
al
Lernen beginnen
już
gelukkig
Lernen beginnen
szczęśliwy
langzaam
Lernen beginnen
powolny
vol
Lernen beginnen
pełny, cały
rijk
Lernen beginnen
bogaty, bujny
zwaar
Lernen beginnen
ciężki, ciężko
eerste
Lernen beginnen
pierwszy, pierwsza, pierwsze
echt
Lernen beginnen
prawdziwy
sterk
Lernen beginnen
silny
mogelijk
Lernen beginnen
możliwy
tegen
Lernen beginnen
przeciwko, przeciw
die
Lernen beginnen
który, która, które
hun
Lernen beginnen
im, ich
vooral
Lernen beginnen
przede wszystkim
heel
Lernen beginnen
bardzo
ruiken
Lernen beginnen
wąchać
gewoon
Lernen beginnen
zwyczajny, przyzwyczajony
daarom
Lernen beginnen
o to
genoeg
Lernen beginnen
wystarczający, wystarczająco
ieder
Lernen beginnen
każdy
prachtig
Lernen beginnen
wspaniały, piękny
gedrag
Lernen beginnen
zachowanie
dolfijn
Lernen beginnen
delfin
stemmen
Lernen beginnen
głosować
diefstal
Lernen beginnen
kradzież
Dat is koud
Lernen beginnen
To jest zimne
pijn
Lernen beginnen
ból
moord
Lernen beginnen
morderstwo
orkaan
Lernen beginnen
Huragan
Is dat heet?
Lernen beginnen
Czy to jest gorące?
echtgenoot
Lernen beginnen
mąż
inbraak
Lernen beginnen
włamanie
injectie
Lernen beginnen
iniekcja
bakker
Lernen beginnen
Piekarz
Is dat goed?
Lernen beginnen
Czy to jest dobre?
greep
Lernen beginnen
uchwyt
baas
Lernen beginnen
szef
toepassen
Lernen beginnen
aplikować
voeren
Lernen beginnen
karmić
verzoek
Lernen beginnen
żądanie
gezet
Lernen beginnen
położyć
Ja, ik wil het proeven
Lernen beginnen
Tak, chciałbym spróbować
bijzonder
Lernen beginnen
specjalny
besteden
Lernen beginnen
wydawać
oplossen
Lernen beginnen
rozwiązać
Ik ben geweest
Lernen beginnen
Byłem
Ik heb gehad
Lernen beginnen
Miałem
Ik heb gegeten
Lernen beginnen
Jadłem / Zjadłem
Ik heb gedronken
Lernen beginnen
Piłem
Ik ben gegaan
Lernen beginnen
Poszedłem
Ik heb gedaan
Lernen beginnen
Robiłem / Zrobiłem
Ik heb gekeken
Lernen beginnen
Patrzyłem
Ik heb gelezen
Lernen beginnen
Przeczytałem / Czytałem
Ik heb geschreven
Lernen beginnen
Pisałem / Napisałem
Ik ben gebleven
Lernen beginnen
Zostałem
Ik heb de kamer schoongemaakt
Lernen beginnen
Posprzątałem pokój
Ik heb de machine schoongemaakt
Lernen beginnen
Wyczyściłem maszynę
doorgaan
Lernen beginnen
kontynuować
onthouden
Lernen beginnen
zapamiętać
Ik heb mijn moeder opgebeld
Lernen beginnen
Zadzwoniłem do mojej matki
Zij heeft hem ontmoet
Lernen beginnen
Spotkała się z nim
antwoord
Lernen beginnen
odpowiedź
Ik heb het mes gebruikt
Lernen beginnen
Ja użyłem noża
Dan schrijf je geen extra
Lernen beginnen
Wtedy nie będziesz pisać więcej
Gisteren is geweest
Lernen beginnen
Wczoraj minęło / Wczoraj było
Wassen
Lernen beginnen
Myć się
gewassen
Lernen beginnen
umyte / myte
Eten
Lernen beginnen
jedzenie
gegeten
Lernen beginnen
zjadłem / zjedzone
kopen
Ik wil graag een fles water kopen.
Lernen beginnen
kupić
Chciałbym kupić butelkę wody.
gekocht
Lernen beginnen
zakupione / kupione
Doen
Lernen beginnen
Do zrobienia
gedaan
Wat heb je vandaag gedaan?
Lernen beginnen
zrobił, zrobione
Co dziś zrobiłeś?
Zijn
Het is leuk hier te zijn.
Lernen beginnen
Być
Miło tu być.
geweest
Lernen beginnen
byłem
hebben
Ik heb geen geld.
Lernen beginnen
mieć
Nie mam pieniędzy.
gehad
Lernen beginnen
miałem
Wat zie je?
Lernen beginnen
Co widzisz?
Wat zie ik?
Lernen beginnen
Co widzę?
niks
Hij wou niks in ruil.
Lernen beginnen
nic
Nie chciał nic w zamian.
als
Lernen beginnen
jeśli
dat
Lernen beginnen
że
deze
Lernen beginnen
ten, ta, to
sommige
Lernen beginnen
niektóre
onze
Lernen beginnen
nasz, nasza, nasi, nasze
erg
Lernen beginnen
bardzo
zij
Lernen beginnen
ona
wij
Lernen beginnen
my
mijn
Lernen beginnen
mój
minder
Lernen beginnen
mniej
anders
Lernen beginnen
inaczej
alle
Lernen beginnen
cały, wszystkie
dagelijks
Lernen beginnen
codziennie
hij
Lernen beginnen
on
inderdaad
Lernen beginnen
rzeczywiście
wachten
Lernen beginnen
czekać
dankbaar
Lernen beginnen
wdzięczny
Ik heb gemaakt
Lernen beginnen
Zrobiłem
fluisteren
Lernen beginnen
szeptać
woord
Lernen beginnen
słowo
zacht
Lernen beginnen
miękki
vooruit
Lernen beginnen
do przodu
woordenboek
Lernen beginnen
słownik
Ik heb gewoond
Lernen beginnen
Mieszkałem
leef
Lernen beginnen
relacja na żywo
Ik heb vroeger in Spanje gewoond
Lernen beginnen
Mieszkałem kiedyś w Hiszpanii
mug
Lernen beginnen
komar
behoren
Lernen beginnen
należeć
pompoen
Lernen beginnen
dynia
artikel
Lernen beginnen
artykuł
duidelijk
Lernen beginnen
jasny, oczywisty
verkiezen
Lernen beginnen
woleć
bewust
Lernen beginnen
świadomy
Ik maak
Lernen beginnen
robię
beginner
Lernen beginnen
początkujący
na een tijdje
Lernen beginnen
po chwili
Jij bent geweest
Lernen beginnen
Ty byłeś
Hij is geweest
Lernen beginnen
On był
Zij is geweest
Lernen beginnen
Ona była
Wij zijn geweest
Lernen beginnen
My byliśmy
Jullie zijn geweest
Lernen beginnen
Wy byliście
Ze zijn geweest
Lernen beginnen
Oni byli
Ik ben geweest
Lernen beginnen
Ja byłem
rib
Lernen beginnen
żebro
uitvinding
Lernen beginnen
wynalazek
U bent geweest
Lernen beginnen
Pan był / Pani była / Państwo byli
zin
Lernen beginnen
sens
spanning
Lernen beginnen
napięcie
balans
Lernen beginnen
saldo
burgerschap
Lernen beginnen
obywatelstwo
Ik heb geen geld op mijn rekening
Lernen beginnen
Nie mam pieniędzy na koncie
mysterieus
Lernen beginnen
tajemniczy
Ik ben niet betaald
Lernen beginnen
Nie zapłacono mi / Nie otrzymałem wynagrodzenia
Ik wil jullie informeren dat ik ontslag neem van de cursus
Lernen beginnen
Informuję, że rezygnuję z kursu
Waar haal je deze informatie vandaan?
Lernen beginnen
Skąd bierzesz te informacje? / Skąd masz te informacje o?
Wie heeft je verteld dat?
Lernen beginnen
Kto ci to powiedział?
Dit is een goed idee
Lernen beginnen
To dobry pomysł
Dit is heel goed
Lernen beginnen
To jest bardzo dobre
Wat bedoel je met?
Lernen beginnen
Co masz na myśli?
Waar heb je het over?
Lernen beginnen
O czym ty mówisz?
Ik heb geen email van je gekregen
Lernen beginnen
Nie otrzymałem od Ciebie e-maila
Ik kreeg geen
Lernen beginnen
Nie dostałem żadnego
Kunt u de informatie controleren alstublieft?
Lernen beginnen
Czy możesz zweryfikować / sprawdzić informacje?
Is er hier ...?
Lernen beginnen
Czy jest tutaj ...?
Ik vertrek morgen.
Lernen beginnen
Jutro wyjezdzam.
geschiedenis
Lernen beginnen
historia
Wat doe je?
Lernen beginnen
Co robisz?
Het gaat daar niet goed
Lernen beginnen
Sprawy nie układają się tam dobrze
kunst
Lernen beginnen
sztuka
shit
Lernen beginnen
gówno
Ik ben je enige contact
Lernen beginnen
Jestem twoim jedynym kontaktem
wiskunde
Lernen beginnen
matematyka
Niet ophangen
Lernen beginnen
Nie rozłączaj się
aardrijkskunde
Lernen beginnen
geografia
Natuurkunde
Lernen beginnen
Fizyka
Niemand anders belt
Lernen beginnen
Nikt inny nie dzwoni
Is dit degene die de leiding heeft?
Lernen beginnen
Czy to on jest odpowiedzialny?
natuurwetenschappen
Lernen beginnen
nauki przyrodnicze
informatietechnologie
Lernen beginnen
technologia informacyjna
schoolvakken
Lernen beginnen
przedmioty szkolne
biologie
Lernen beginnen
biologia
Scheikunde
Lernen beginnen
Chemia
lichamelijke opvoeding
Lernen beginnen
wychowanie fizyczne
literatuur
Lernen beginnen
literatura
vreemde talen
Lernen beginnen
języki obce
ontspannen
Lernen beginnen
swobodny, codzienny
verkrijgen
Lernen beginnen
dostać
bepaald
Lernen beginnen
określone
tonen
Lernen beginnen
pokazać
avontuurlijk
Lernen beginnen
ryzykowny
conditie
Lernen beginnen
stan: schorzenie
onschuldig
Lernen beginnen
niewinny
gebruik
Lernen beginnen
posługiwać się
Briljant
Lernen beginnen
Genialny / Genialnie
Getuigen
Lernen beginnen
Świadkowie /Aby dać dowód
Je wordt bedankt
Lernen beginnen
Otrzymujesz podziękowania
Wat weten we daarvan?
Lernen beginnen
Co o tym wiemy? / Co o nim wiemy?
Dit moet jij doen?
Lernen beginnen
Oto co powinieneś zrobić
Van harte welkom!
Lernen beginnen
Serdecznie witamy!
gewetensvol
Lernen beginnen
sumienny
vel
Lernen beginnen
arkusz
jeugd
Lernen beginnen
młodość
zwaaien
Lernen beginnen
machać
avontuur
Lernen beginnen
przygoda
afschuwelijk
Lernen beginnen
straszny
iemand bellen
Lernen beginnen
dzwonić do kogoś
huilen
Wees een man en stop met huilen!
Lernen beginnen
płakać
Bądź mężczyzną i przestań płakać!
afscheid nemen
Lernen beginnen
żegnać się
niemand
Niemand wil hier opruimen.
Lernen beginnen
nikt
Nikt nie chce tu posprzątać.
Wat leuk!
Lernen beginnen
Jak miło!
Dat vind ik een goed idee
Lernen beginnen
Myślę, że to dobry pomysł
Wat leuk!
Lernen beginnen
Jak miło!
Ik houd niet van winkelen
Lernen beginnen
Nie lubię robić zakupów
Zal ik morgen komen?
Lernen beginnen
Czy mam przyjść jutro?
Zullen we zaterdag winkelen
Lernen beginnen
Pójdziemy / Zrobimy na zakupy w sobotę?
We kunnen naar een museum gaan
Lernen beginnen
Możemy pójść do muzeum
Gisteren heb ik pasta gekookt
Lernen beginnen
Wczoraj ugotowałem makaron
Ik kook rijst
Lernen beginnen
Gotuję ryż
Vroeger kookte ik vaak aardappels met groente en vlees
Lernen beginnen
Często gotowałem ziemniaki z warzywami i mięsem
Ik ga soep koken
Lernen beginnen
Idę gotować zupę
Ik kook morgen soep
Lernen beginnen
Jutro gotuję zupę
Je wilt met je broer naar een restaurant
Lernen beginnen
Chcesz iść do restauracji ze swoim bratem
Wat vraag je?
Lernen beginnen
O co pytasz?
Wat zeg je?
Lernen beginnen
Co mówisz?
Je vriend vraagt
Lernen beginnen
Twój przyjaciel pyta
Ga je mee naar de film?
Lernen beginnen
Idziesz ze mną na film?
Hoe spel je dat?
Lernen beginnen
Jak to przeliterujesz?
Wat betekent dat?
Lernen beginnen
Co to znaczy?
Kan je dat even herhalen?
Lernen beginnen
Możesz to powtórzyć?
Je gaat bij de buren eten
Lernen beginnen
Idziesz jeść do sąsiadów
Iedereen maakt iets
Lernen beginnen
Każdy coś robi
Kan je wat trager spreken?
Lernen beginnen
Czy możesz mówić trochę wolniej?
Hoe spreek je dat uit?
Lernen beginnen
Jak to się wymawia?
Kan je wat langzamer spreken?
Lernen beginnen
Czy możesz mówić trochę wolniej?
Jij wilt graag soep maken
Lernen beginnen
Chciałbyś zrobić zupę
Hoe schrijf je dat?
Lernen beginnen
Jak to piszesz?
Je wilt met een paar vrienden een dagje uit
Lernen beginnen
Chcesz wyjść na cały dzień ze znajomymi
Je vindt een dagje strand wel leuk
Lernen beginnen
Ciesz się dniem na plaży
Je gaat morgenmiddag met je zus naar het park
Lernen beginnen
Jutro po południu wybierasz się z siostrą do parku
Ze vraagt
Lernen beginnen
Ona pyta
Zal ik broodjes meenemen?
Lernen beginnen
Czy mam przynieść kanapki?
Jullie gaan in augustus op vakantie
Lernen beginnen
Wybieracie się na wakacje w sierpniu
Je vriend wil dan in een tent slapen
Lernen beginnen
A potem twój przyjaciel chce spać w namiocie
Hun team is erg sterk
Lernen beginnen
Ich zespół jest bardzo silny
Gisteren was ik aan het winkelen
Lernen beginnen
Wczoraj byłem/am na zakupach
Er is een heel mooi schilderij in het museum
Lernen beginnen
W muzeum znajduje się bardzo piękny obraz
Waar is de uitgang van dit gebouw?
Lernen beginnen
Gdzie jest wyjście z tego budynku?
We hebben twee wedstrijden gewonnen
Lernen beginnen
Wygraliśmy dwa mecze
In de finale stonden de twee beste teams
Lernen beginnen
W finale spotkały się dwie najlepsze drużyny
Er stroomt een rivier door onze stad
Lernen beginnen
Przez nasze miasto przepływa rzeka
Ik zal gaan
Lernen beginnen
pójdę
Ik zal geen / niet kopen
Lernen beginnen
Nie kupię / nie kupię
Ik zal geen /niet krijgen
Lernen beginnen
Nie dostanę/nie dostanę
Ik zal geen / niet zien
Lernen beginnen
Nie zobaczę / nie zobaczę
Ik zal geen / niet eten
Lernen beginnen
Nie zjem
Ik zal geen / niet schrijven
Lernen beginnen
Nie napiszę
Ik zal geen / niet nemen
Lernen beginnen
Nie wezmę / nie wezmę
Ik zal rijden
Lernen beginnen
Pojadę
Ik zal krijgen
Lernen beginnen
Dostanę
Ik zal begrijpen
Lernen beginnen
Zrozumiem
Ik bekijk de kerk
Lernen beginnen
Zobaczę kościół
Ik betaal met ejn kaart
Lernen beginnen
Zapłacę kartą
Ik was mijn handen
Lernen beginnen
Umyję ręce
Ik zal een boek schrijven
Lernen beginnen
Napiszę książkę
Ik zal avondeten eten
Lernen beginnen
Zjem kolację
Ik zal morgen komen
Lernen beginnen
Przyjdę jutro
Wat mak ik voor u inschenken/ drinken?
Lernen beginnen
Co mam Ci nalać/wypić?
Ik neem een warme douche
Lernen beginnen
Biorę gorący prysznic
(Ik wil graag) een tafel voor twee, alstublieft.
Lernen beginnen
(Poproszę) stolik dla dwóch osób.
Heeft het gesmaakt?
Lernen beginnen
Czy smakowało
Anders nog iets?
Lernen beginnen
Coś jeszcze?
heerlijk
Lernen beginnen
pyszne
Ik zal morgenavond komen
Lernen beginnen
Przyjdę jutro wieczorem
Ik zal morgenavond om zeven uur komen
Lernen beginnen
Przyjdę jutro o godzinie siódmej wieczorem
ongezond
Lernen beginnen
niezdrowy
Ik zal een andere winkel zoeken
Lernen beginnen
Poszukam innego sklepu
Ik zal niet gaan
Lernen beginnen
Nie pójdę
Ik zal er over een week zijn
Lernen beginnen
Będę za tydzień
Ik zal over een week vertrekken
Lernen beginnen
Wyjadę za tydzień
Over een week zal ik naar Spanje vertrekken
Lernen beginnen
Za tydzień wyjadę do Hiszpanii
ogenblik
Lernen beginnen
za chwilę
Ik denk dat ik over een week uit Nederland zal vertrekken
Lernen beginnen
Myślę, że za tydzień wyjadę z Holandii
Ik denk dat ik uit Frankrijk over een week zal vertrekken
Lernen beginnen
Myślę, że wyjadę z Francji za tydzień
Zal je dat boek kopen?
Lernen beginnen
Czy kupisz tę książkę?
Welk boek zal je kopen?
Lernen beginnen
Którą książkę kupisz?
Ik zal dat boek kopen
Lernen beginnen
Kupię tę książkę
Hoe laat zal de bus komen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjedzie autobus?
Wie zal er voor die schoenen betalen?
Lernen beginnen
Kto zapłaci za te buty?
Ik zal betalen
Lernen beginnen
Ja zapłacę
Ik zal niet betalen want ik heb geen geld
Lernen beginnen
Ja nie zapłacę, bo nie mam pieniędzy
Hoe laat zal de bus in Valencia aankomen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjedzie autobus do Walencji?
Hoe lang zal je in het hotel blijven?
Lernen beginnen
Jak długo zamierzasz zostać w hotelu? / Ile czasu zostaniesz w tym hotelu?
Wat zal je eten?
Lernen beginnen
Co zjesz?
Hoe laat zal je komen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjdziesz?
Ik zal ' s avonds komen, misschien om acht uur
Lernen beginnen
Przyjdę wieczorem, może o ósmej
Ik zal een kaartje kopen en ik zal komen
Lernen beginnen
Kupię bilet i przyjdę
Ik zal betalen
Lernen beginnen
Ja zapłacę
Waar zal je zijn?
Lernen beginnen
Gdzie będziesz?
Wat zal je willen eten
Lernen beginnen
Co chcesz zjeść?
Wat zou je willen eten?
Lernen beginnen
Co chciałbyś zjeść?
En niets meer?
Lernen beginnen
I nic więcej?
Weet je wat ik denk?
Lernen beginnen
Wiesz co myślę?
Wat is er met je?
Lernen beginnen
Co ci jest?
Mijn hoofd doet pijn
Lernen beginnen
Boli mnie głowa
Ik heb vanochtend koffie gedronken?
Lernen beginnen
Wypiłem rano kawę
Ik wil niet drinken
Lernen beginnen
Nie chce mi się pić
Ik denk van niet
Lernen beginnen
Nie sądzę / Chyba nie
Weet u wat?
Lernen beginnen
Wie pan co?
Ik heb een ongeluk gehad
Lernen beginnen
Miałem wypadek
Wat heb je vanmiddag gegeten?
Lernen beginnen
Co jadłeś dziś po południu?
Er is me niets gebeurd
Lernen beginnen
Nic mi się nie stało
tellen
Lernen beginnen
liczyć
Het is niets ernstigs
Lernen beginnen
To nic poważnego / groźnego
Ik heb weinig tijd
Lernen beginnen
mam mało czasu
Nou goed, laat het zo zijn
Lernen beginnen
No cóż, niech tak będzie / No dobrze, może być
U kunt bij de gang zitten?
Lernen beginnen
Może pan siedzieć przy przejściu /korytarzu?
Bij de gang?
Lernen beginnen
Przy korytarzu /przejściu?
En u ook?
Lernen beginnen
I pan też?
zelden
Lernen beginnen
rzadko
raden
Lernen beginnen
zgadywać
Kun je het raden?
Lernen beginnen
Potrafisz / Możesz zgadnąć?
Ben je van Madrid?
Lernen beginnen
Czy jesteś z Madrytu? / Jesteś z Madrytu?
gezondheid
Lernen beginnen
zdrowie
helaas
Lernen beginnen
niestety
keuze
Lernen beginnen
wybór
eeuw
Lernen beginnen
stulecie / wiek
ontslag nemen
Lernen beginnen
rezygnować
aanpassen
Lernen beginnen
dostosuj
potlood
Lernen beginnen
ołówek
aanraken
Lernen beginnen
dotykać
Ben je supporter van Real of Barcelona?
Lernen beginnen
Jesteś kibicem Realu czy/ lub Barcelony?
beschrijven
Lernen beginnen
opisywać
watermeloen
Lernen beginnen
arbuz
aankondigen
Lernen beginnen
ogłosić
bevordering
Lernen beginnen
awans
vrachtwagen
Lernen beginnen
samochód ciężarowy
Ik kijk naar elke wedstrijd
Lernen beginnen
Oglądam każdy mecz
twijfel
Lernen beginnen
wątpić
Ik betwijfel het
Lernen beginnen
Wątpię.
longontsteking
Lernen beginnen
zapalenie płuc
praktische
Lernen beginnen
praktyczny
het is praktisch
Lernen beginnen
to jest praktyczne
aankomst
Lernen beginnen
przyjazd
ontkennen
Lernen beginnen
zaprzeczać
Waarom ontken je het?
Lernen beginnen
Dlaczego zaprzeczasz?
Ik geloof het niet!
Lernen beginnen
Nie wierzę!
Hij is heel goed
Lernen beginnen
On jest bardzo dobry
Dan heb ik een heel belangrijke vraag
Lernen beginnen
A więc / W takim razie mam bardzo ważne pytanie
Ze zijn uitstekend
Lernen beginnen
Są świetni
Ik loop graag
Lernen beginnen
Lubię chodzić / biegać
Ik train lopen
Lernen beginnen
Trenuję chodzenie / bieganie
Mijn penis krimpt
Lernen beginnen
Mój penis się kurczy
krimpen
Lernen beginnen
kurczyć się
bedenken
Lernen beginnen
wymyślać
Ik moet iets bedenken
Lernen beginnen
Muszę coś wymyślić
kunstmatig
Lernen beginnen
sztuczny
Jij bent kunstmatig
Lernen beginnen
Jesteś sztuczny
voorspellen
Lernen beginnen
przewidywać
Ik loop graag
Lernen beginnen
Lubię chodzić
Ik ben Pool
Lernen beginnen
Jestem Polakiem
Ik ben Poolse
Lernen beginnen
Jestem Polką
Ik woon in Spanje
Lernen beginnen
Mieszkam w Hiszpanii
Hoe heet zo een rode groente?
Lernen beginnen
Jak nazywa się takie czerwone warzywo?
dienst
Lernen beginnen
Zmiana
Wij maken soep van bieten in Polen
Lernen beginnen
My w Polsce robimy zupę z buraka
kruiden
Lernen beginnen
zioła
seizoen
Lernen beginnen
pora roku
Misschien een biet
Lernen beginnen
Może burak
Rood en het groeit onder de grond?
Lernen beginnen
Czerwony i rośnie pod ziemią?
doen alsof
Lernen beginnen
stwarzać pozory
Het ziet er fantastisch uit
Lernen beginnen
Ma fantastyczny wygląd
En het is heerlijk
Lernen beginnen
I jest pyszne /a
ramp
Lernen beginnen
nieszczęście
Welke specialiteiten hebben jullie nog in Polen?
Lernen beginnen
Jakie jeszcze specjalności macie w Polsce?
Wat is een typisch Pools gerecht?
Lernen beginnen
Jakie jest typowe polskie danie?
Bigos is een gerecht van kool, paddestoelen, worst en vlees
Lernen beginnen
Bigos to danie z kapusty, grzybów, kiełbasy i mięsa
Iets zoals goulash?
Lernen beginnen
Coś w rodzaju gulaszu?
Goede Bigos moet men enkele dagen koken
Lernen beginnen
Dobry bigos musi być gotowany kilka dni
Eet je het warm?
Lernen beginnen
Czy je się go na gorąco?
Mijn moeder maakt altijd Bigos met Kerstmis
Lernen beginnen
Moja mama zawsze robi bigos na Boże Narodzenie
Ik wil graag mijn berichten controleren
Lernen beginnen
Chciałbym sprawdzić swoje wiadomości
Ik wil graag mijn CV opsturen
Lernen beginnen
Chciałbym wysłać swoje CV
Ik kan je vandaag niet ontmoeten
Lernen beginnen
Nie mogę się z tobą dzisiaj spotkać
Maak je geen zorgen
Lernen beginnen
Nie martw się
Wees voorzichtig
Lernen beginnen
Bądź ostrożny / Uważaj na siebie
gevaar
Lernen beginnen
Niebezpieczeństwo
graag
Lernen beginnen
chętnie, proszę
Hebben jullie in Polen bergen?
Lernen beginnen
Macie w Polsce jakieś góry?
We hebben bergen die het Tatragebergte heten
Lernen beginnen
Mamy góry które nazywają się Tatry
Zijn ze hoog?
Lernen beginnen
Czy są wysokie? / Są wysokie?
Ze zijn niet heel hoog
Lernen beginnen
Nie są bardzo wysokie
De hoogste top, Rysy
Lernen beginnen
Najwyższy szczyt Rysy
dan
Lernen beginnen
niż
meteen
Lernen beginnen
natychmiast
Dat is heel goed
Lernen beginnen
To jest bardzo dobre
Ik zoek een winkel met fruit
Lernen beginnen
Szukam sklepu z owocami
omdat
Lernen beginnen
ponieważ
Ik zoek een winkel waar ik batterijen kan kopen
Lernen beginnen
Szukam sklepu, gdzie mogę kupić baterie
Hebt u witte broeken?
Lernen beginnen
Czy ma pan białe spodnie?
Ik wil dat kopen voor een betere prijs
Lernen beginnen
Chcę to kupić za lepszą cenę
Ik wil dat kopen, maar, het is te duur
Lernen beginnen
Chcę to kupić, ale jest za drogie
Kan ik op dinsdag komen?
Lernen beginnen
Czy mogę przyjść we wtorek?
Zaterdagavond vertrek ik naar Valencia
Lernen beginnen
W sobotę wieczorem wyjeżdżam do Walencji
nergens
Lernen beginnen
nigdzie
overal
Lernen beginnen
wszędzie
waarschijnlijk
Lernen beginnen
prawdopodobny, prawdopodobnie
daarna
Lernen beginnen
po tym, potem
zorgen
Lernen beginnen
dbać
Ik rijd naar Spanje
Lernen beginnen
Jadę do Hiszpanii
Ik weet niet waar ik zal zijn
Lernen beginnen
Nie wiem gdzie będę
Zeg dat nog een keer, alsjeblieft
Lernen beginnen
Proszę to powiedzieć jeszcze raz
iets kwijt zijn
Lernen beginnen
zgubić coś/ stracić
geloof
Lernen beginnen
wierzę, myślę
meest
Lernen beginnen
najwięcej
t/'m = tot en met
Lernen beginnen
do ... włącznie
Het is bijna middernacht
Lernen beginnen
Jest prawie północ
Ik ga naar de winkel
Lernen beginnen
Idę do sklepu
of
Lernen beginnen
albo, lub, czy
meteen
Kom er meteen uit!
Lernen beginnen
natychmiast
Wyjdź stamtąd natychmiast!
het huis
Is dat je huis?
Lernen beginnen
dom
Czy to jest twój dom?
kennen
Kennen jullie de vrouw die met Pieter is meegekomen?
Lernen beginnen
znać
Znacie tę kobietę, która przyszła z Pieterem?
blijven
Ik blijf bij oma een nachtje slapen.
Lernen beginnen
zostawać
Zostanę na noc u babci.
liever
Lernen beginnen
chętniej, raczej
uitgaan
Lernen beginnen
wychodzić / wyjść (np. do pubu)
thuis
Ik heb een hamster thuis.
Lernen beginnen
w domu
Mam w domu chomika.
reizen
Mis je niet je familie wanneer je reist?
Lernen beginnen
podróżować
Nie tęsknisz za rodziną kiedy podróżujesz?
de reis
Volgende maand vertrekken we op een reis rond de wereld.
Lernen beginnen
podróż
W przyszłym miesiącu wyruszamy w podróż dookoła świata.
Ik moest thuisblijven
Lernen beginnen
Musiałem zostać w domu
Zeg dat nog een keer, alsjeblieft
Lernen beginnen
Proszę to powiedzieć jeszcze raz
Ik heb het koud
Lernen beginnen
Jest mi zimno
Ik wil niet naar Amsterdam terugkeren
Lernen beginnen
Nie chcę wracać do Amsterdamu
Ik heb een kaartje naar Valencia
Lernen beginnen
Mam bilet do Walencji
Ik wil mijn bagage nemen
Lernen beginnen
Chcę wziąć mój bagaż
Ik moest fruit kopen
Lernen beginnen
Musiałem kupić owoce
Gisteren was ik de hele dag thuis
Lernen beginnen
Wczoraj cały dzień byłem w domu
Er is een voetbalstadion in onze stad
Lernen beginnen
W naszym mieście jest stadion piłkarski
En er is een golfbaan
Lernen beginnen
I jest pole golfowe
Waar is de tennisbaan?
Lernen beginnen
Gdzie jest kort tenisowy?
Mijn baas heeft me zonder enige reden ontslagen
Lernen beginnen
Mój szef mnie zwolnił bez powodu
Hebt u al een keus gemaakt?
Lernen beginnen
Czy wybrała pani 🤶?
een Italiaans restaurant
Lernen beginnen
włoska restauracja
Naar Vrede Straat nummer 3, alstublieft
Lernen beginnen
Na ulicę Pokoju 3, proszę
een weg
Lernen beginnen
droga
Wat zit er in je tas?
Lernen beginnen
Co jest w pana torbie?
Een fotocamera en documenten
Lernen beginnen
Aparat fotograficzny i dokumenty
Hier is uw tas
Lernen beginnen
Proszę pana torba 👜
Heel erg bedankt, tot ziens!
Lernen beginnen
Dziękuję bardzo, do widzenia
Er is een goed restaurant?
Lernen beginnen
Jest tam dobra restauracja?
een slecht restaurant
Lernen beginnen
zła restauracja
Ja, een pizza graag
Lernen beginnen
Tak, poproszę pizzę
Natuurlijk! Ik neem ijsje
Lernen beginnen
Naturalnie! Wezmę lody
Hoeveel is het?
Lernen beginnen
Ile to kosztuje?
Waar is het dichtstbijzijnde hotel?
Lernen beginnen
Gdzie jest najbliższy hotel?
is er een eenpersoonskamer?
Lernen beginnen
Czy jest pokój jednoosobowy?
Hoeveel kost dit?
Lernen beginnen
Ile to kosztuje?
spreek langzamer, alstublieft
Lernen beginnen
mów wolniej, proszę
moet ik vooruit betalen?
Lernen beginnen
czy muszę płacić z góry?
Wat doet u?
Lernen beginnen
Czym się pani zajmuje?
Dat is onmogelijk
Lernen beginnen
To niemożliwe
na
Lernen beginnen
po
Ik ben IT-specialist
Lernen beginnen
Jestem informatyczką
Bent u student?
Lernen beginnen
Jest pan studentem?
Oh, nee, ik ben tuinman
Lernen beginnen
O nie, jestem ogrodnikiem
Ongelofelijk, ik ben ook tuinvrouw
Lernen beginnen
Niewiarygodne, ja też jestem ogrodniczką
Nee, ik ben vrijgezel
Lernen beginnen
Nie, jestem sam
Hoe ziet uw koffer eruit?
Lernen beginnen
Jak wygląda Twoja walizka?
bij
Lernen beginnen
u (kogoś), przy
verder
Lernen beginnen
dalszy, dalej
boven
Lernen beginnen
nad, na górze
een paar sokken
Lernen beginnen
Para skarpetek
douchegel
Lernen beginnen
żel pod prysznic
het gemeentehuis
Lernen beginnen
Ratusz
U moet links gaan
Lernen beginnen
Trzeba skręcić w lewo
Naast de winkel
Lernen beginnen
Obok sklepu
Tegenover het treinstation
Lernen beginnen
Naprzeciwko dworca kolejowego
Hoe kom ik in het park?
Lernen beginnen
Jak dojść do parku?
Ga rechtdoor, het ligt naast het treinstation
Lernen beginnen
Proszę iść prosto, to obok dworca
Dit is uw kamer
Lernen beginnen
To jest pana pokój
En dit is het toilet
Lernen beginnen
A to jest toaleta
En waar is de douche?
Lernen beginnen
A gdzie jest prysznic?
Aan de rechterkant
Lernen beginnen
Po prawej stronie
Hebt u al een keus gemaakt?
Lernen beginnen
Czy wybrał pan?
Ja, ik neem graag een biefstuk
Lernen beginnen
Tak, poproszę stek
Wat wilt u graag erbij?
Lernen beginnen
A do tego?
Groenten en frites
Lernen beginnen
Warzywa i frytki
Bent u getrouwd?
Lernen beginnen
Czy jest Pan żonaty? /Pan jest żonaty?
Nee, ik ben het niet, en u?
Lernen beginnen
Nie, nie jestem, a pani?
Ik ben het wel en ik heb een zoon!
Lernen beginnen
Ja tak jestem i mam syna!
Hoe oud is je zus?
Lernen beginnen
Ile lat ma Twoja siostra?
Hoe oud ben je?
Lernen beginnen
Ile masz lat?
Gezondheid
Lernen beginnen
Zdrowie
Kan ik om hulp vragen?
Lernen beginnen
Czy mogę prosić o pomoc?
Kun je dat herhalen?
Lernen beginnen
Możesz to powtórzyć?
Heeft u kinderen?
Lernen beginnen
Czy masz jakieś dzieci?
Nee, ik heb geen kinderen
Lernen beginnen
Nie, nie mam dzieci
Ik probeer op tijd te komen
Lernen beginnen
Staram się przybyć na czas
Heb je kinderen?
Lernen beginnen
Czy masz dzieci?
Wanneer ben je geboren?
Lernen beginnen
Kiedy się urodziłeś?
Kunt u dat opschrijven?
Lernen beginnen
Czy możesz to zapisać?
Ze is 30 jaar oud
Lernen beginnen
Ona ma 30 lat
Kun je me je telefoonnummer geven?
Lernen beginnen
Czy możesz dać mi swój numer telefonu?
Je ziet er fenomenaal uit
Lernen beginnen
Wyglądasz fenomenalnie
Ik ben 20 jaar oud
Lernen beginnen
mam 20 lat
Ben je getrouwd?
Lernen beginnen
Czy jest Pan żonaty?
Ik kom op tijd!
Lernen beginnen
Przybywam na czas!
volgende
Lernen beginnen
następny, przyszły
zuiden
Lernen beginnen
południe
Hoe kom ik bij het hotel?
Lernen beginnen
Jak dojść do hotelu?
Ga rechtdoor
Lernen beginnen
Proszę iść prosto
Achter de winkel
Lernen beginnen
Za sklepem
noorden
Lernen beginnen
północ
Zuid-Oost
Lernen beginnen
Południowy wschód
zuid-west
Lernen beginnen
południowy zachód
Noord West
Lernen beginnen
Północny Zachód
westen
Lernen beginnen
Zachód
oosten-
Lernen beginnen
Wschód-
noordoosten
Lernen beginnen
północny wschód
een dubbele kamer
Lernen beginnen
pokój dwuosobowy
Nee, met de kaart
Lernen beginnen
Nie, kartą
uithalen
Lernen beginnen
wypłacić
voorbeeld
Lernen beginnen
przykład
verschil
Lernen beginnen
różnica
kans
Lernen beginnen
okazja
een wastafel
Lernen beginnen
umywalka
De balie, hoe kan ik u helpen?
Lernen beginnen
Recepcja, w czym mogę pomóc?
Waar kan ik een goed Japans restaurant vinden?
Lernen beginnen
Gdzie znajduje się jakaś dobra restauracja japońska?
Op het Opera Plein 7
Lernen beginnen
Na Placu Opery 7/Przy Placu Operowym 7
Het is uitstekend
Lernen beginnen
Jest doskonała /y
een kruispunt
Lernen beginnen
skrzyżowanie
een fruitsalade
Lernen beginnen
sałatka owocowa
een karaf water
Lernen beginnen
karafka
Hoe ziet uw koffer eruit?
Lernen beginnen
Jak wygląda pana walizka?
oprecht
Lernen beginnen
szczerze
vooruitgang
Lernen beginnen
postęp
Excuseer, ik ben mijn handtas verloren!
Lernen beginnen
Przepraszam, nie mam mojej torebki
Uw paspoort, alstublieft
Lernen beginnen
Poproszę paszport
Het is oranje, groot en zwaar
Lernen beginnen
Jest pomarańczowy, duży i ciężki
Hallo, ik wil graag een kamer huren alstublieft
Lernen beginnen
Witam, chciałbym wynająć pokój proszę
Naar het café Rome, alstublieft
Lernen beginnen
Do kawiarni Rzym, proszę
Waar is het!?
Lernen beginnen
Gdzie to jest!?
In de Overwinning Straat nummer 4
Lernen beginnen
Na ulicy Zwycięstwa numer 4
databank
Lernen beginnen
Baza danych
familieleden
Lernen beginnen
członkowie rodziny
Sla rechtsaf
Lernen beginnen
Skręć w prawo
aan de rechterkant
Lernen beginnen
po prawej stronie
aan de linkerkant
Lernen beginnen
po lewej stronie
rechtdoor
Lernen beginnen
prosto
een identiteitskaart
Lernen beginnen
dowód osobisty
Je rugzak is op het vliegveld
Lernen beginnen
Twój plecak jest na lotnisku
een karaf water
Lernen beginnen
dzbanek wody
een glas wijn
Lernen beginnen
kieliszek wina
De rekening graag
Lernen beginnen
Poproszę rachunek
Het is 10 euro
Lernen beginnen
To będzie 10 euro
Wilt u een nagerecht?
Lernen beginnen
Czy życzy sobie pani /pan deser?
We hebben heerlijke chocoladetaart
Lernen beginnen
Mamy pyszne ciasto czekoladowe
Dan neem ik die graag
Lernen beginnen
W takim razie chętnie to wezmę / A to poproszę
Hoi. Hoe gaat het met je?
Lernen beginnen
Cześć. Jak się masz? / Co słychać?
hou het wisselgeld maar
Lernen beginnen
Proszę zatrzymać resztę
Met me gaat het niet zo goed
Lernen beginnen
Nie radzę sobie najlepiej / A u mnie kiepsko
wenst u nog iets
Lernen beginnen
chcesz czegoś jeszcze?
Zullen we naar de bioscoop gaan!
Lernen beginnen
Chodźmy do kina!
Nee, ik hou niet van de bioscoop
Lernen beginnen
Nie, nie lubię kina
Ik vind het leuk
Lernen beginnen
lubię to
Ik vind het niet leuk
Lernen beginnen
nie lubię tego
Ik wil niet drinken
Lernen beginnen
Nie chce mi się pić
Waarom denk je dat?
Lernen beginnen
Dlaczego tak myślisz?
Ik voel me niet goed
Lernen beginnen
Nie czuję się dobrze
Heb je pijn?
Lernen beginnen
Coś cię boli?
Ik denk van niet
Lernen beginnen
Chyba nie / Nie sądzę
Wat is er met je?
Lernen beginnen
Co ci jest?
Mijn tand doet pijn
Lernen beginnen
Boli mnie ząb
Het doet heel sterk pijn
Lernen beginnen
Bardzo mocno mnie boli.
Ik herinner het me niet
Lernen beginnen
Nie pamiętam
Ik heb dat medicijn genomen
Lernen beginnen
Wziąłem ten lek/ Wziąłem to lekarstwo
Ik heb de pijnstiller vanochtend genomen
Lernen beginnen
Wziąłem lek przeciwbólowy dzisiaj rano
Ik heb gedroomd
Lernen beginnen
Śniło mi się
Wat heb je gedroomd?
Lernen beginnen
Co ci się śniło?
Het was een grapje
Lernen beginnen
To był żart.
Ik maakte maar een grapje
Lernen beginnen
Ja tylko żartowałem.
Wanneer zie je het?
Lernen beginnen
Kiedy to zobaczysz?
Ik ben in orde
Lernen beginnen
Nic mi nie jest
Wat draagt jij?
Lernen beginnen
Co masz na sobie?
Zie ik je morgen?
Lernen beginnen
Zobaczymy się jutro?
het potje
Lernen beginnen
nocnik
de schooltas
Lernen beginnen
tornister / plecak szkolny
de pop
Lernen beginnen
Lalka
de handdoek
Lernen beginnen
ręcznik
de trap
Lernen beginnen
schody
de douche
Lernen beginnen
prysznic
de badkamer
Lernen beginnen
łazienka
de stoel
Lernen beginnen
krzesło
de keuken
Lernen beginnen
kuchnia
de koelkast
Lernen beginnen
lodówka
het bed
Lernen beginnen
łóżko
de slaapkamer
Lernen beginnen
sypialnia
de tafel
Lernen beginnen
stół
de lamp
Lernen beginnen
lampa
de woonkamer
Lernen beginnen
salon
de oven
Lernen beginnen
piekarnik
het raam
Lernen beginnen
okno
de deur
Lernen beginnen
drzwi
het bureau
Lernen beginnen
biuro, biurko
het dak
Lernen beginnen
dach
de tuin
Lernen beginnen
ogród
de garage
Lernen beginnen
garaż
de spijker
Lernen beginnen
gwóźdź
de rolmaat
Lernen beginnen
taśma miernicza
de hamer
Lernen beginnen
młotek
het balkon
Lernen beginnen
balkon
de kelder
Lernen beginnen
piwnica
het hek
Lernen beginnen
płot
de waterpas
Lernen beginnen
poziomica
de handzaag
Lernen beginnen
piła ręczna
de schoorsteen
Lernen beginnen
komin
de brievenbus
Lernen beginnen
skrzynka pocztowa
de zolder
Lernen beginnen
poddasze
de leuning
Lernen beginnen
poręcz
de eerste verdieping
Lernen beginnen
pierwsze piętro
het schuurpapier
Lernen beginnen
papier ścierny
de benedenverdieping
Lernen beginnen
parter
het tapijtmes
Lernen beginnen
nóż introligatorski
de bel
Lernen beginnen
dzwonek
de moersleutel
Lernen beginnen
klucz płaski
de combinatietang
Lernen beginnen
kombinerki
de schroevendraaier
Lernen beginnen
śrubokręt
de schroef
Lernen beginnen
śruba
de moer
Lernen beginnen
nakrętka
de accuboormachine
Lernen beginnen
wiertarka bezprzewodowa
de accu
Lernen beginnen
akumulator
de boor
Lernen beginnen
wiertło
de elektrische boormachine
Lernen beginnen
wiertarka elektryczna
de bezem
Lernen beginnen
miotła
het ei
Lernen beginnen
jajko
de thee
Lernen beginnen
herbata
de koffie
Lernen beginnen
kawa
de suiker
Lernen beginnen
cukier
het zout
Lernen beginnen
sól
de kaas
Lernen beginnen
ser
het bier
Lernen beginnen
piwo
de soep
Lernen beginnen
Zupa
het brood
Lernen beginnen
chleb
de rijst
Lernen beginnen
ryż
de wijn
Lernen beginnen
wino
het vlees
Lernen beginnen
mięso
de kip
Lernen beginnen
kurczak
het fruit
Lernen beginnen
owoc
de vis
Lernen beginnen
ryba
het ontbijt
Lernen beginnen
śniadanie
het glas
Lernen beginnen
szkło
de banaan
Lernen beginnen
banan
de tomaat
Lernen beginnen
pomidor
de aardbei
Lernen beginnen
truskawka
het bord
Lernen beginnen
tablica
de lepel
Lernen beginnen
łyżka
het mes
Lernen beginnen
nóż
de vork
Lernen beginnen
widelec
de ui
Lernen beginnen
cebula
de komkommer
Lernen beginnen
ogórek
de sla
Lernen beginnen
sałata
de knoflook
Lernen beginnen
czosnek
de peer
Lernen beginnen
Gruszka
de citroen
Lernen beginnen
cytryna
de framboos
Lernen beginnen
malina
de bloemkool
Lernen beginnen
Kalafior
de druif
Lernen beginnen
winogrono
de perzik
Lernen beginnen
brzoskwinia
de wortel
Lernen beginnen
marchewka
de boter
Lernen beginnen
masło
de spinazie
Lernen beginnen
szpinak
de worst
Lernen beginnen
kiełbasa
de aardappel
Lernen beginnen
ziemniak
de appel
Lernen beginnen
jabłko
de pruim
Lernen beginnen
śliwka
de kers
Lernen beginnen
wiśnia
het broodje
Lernen beginnen
bułka
de kool
Lernen beginnen
węgiel
de paprika
Lernen beginnen
pieprz
de vuilniszak
Lernen beginnen
worek na śmieci
de peper
Lernen beginnen
pieprz
de sinaasappel
Lernen beginnen
pomarańcz
het zakmes
Lernen beginnen
scyzoryk
de prei
Lernen beginnen
por
zoet
Lernen beginnen
słodki
de melk
Lernen beginnen
mleko
de maaltijd
Lernen beginnen
posiłek
gezond
Lernen beginnen
zdrowy
de boon
Lernen beginnen
fasola
de inbussleutel
Lernen beginnen
klucz imbusowy
het stopcontact
Lernen beginnen
gniazdko
de stekker
Lernen beginnen
wtyczka
het verlengsnoer
Lernen beginnen
przedłużacz
de spaarlamp
Lernen beginnen
żarówka energooszczędna
de zekering
Lernen beginnen
bezpiecznik
de gloeilamp
Lernen beginnen
żarówka
de radiator
Lernen beginnen
kaloryfer
de elektriciteitsmeter
Lernen beginnen
licznik prądu
het schilderij
Lernen beginnen
obraz
de wekker
Lernen beginnen
budzik
de kapstok
Lernen beginnen
wieszak na ubrania
het kussen
Lernen beginnen
poduszka
het tapijt
Lernen beginnen
dywan
het nachtkastje
Lernen beginnen
szafka nocna
de klok
Lernen beginnen
zegar
de stekkerdoos
Lernen beginnen
listwa zasilająca/ gniazdo wtykowe wielokrotne
de verf
Lernen beginnen
farba
het plamuurmes
Lernen beginnen
Szpachelka
de rozenschaar
Lernen beginnen
nożyczki do róż
de hark
Lernen beginnen
grabie
de grasmaaier
Lernen beginnen
Kosiarka
de kruiwagen
Lernen beginnen
taczka
de tuinslang
Lernen beginnen
wąż ogrodowy
de sofa
Lernen beginnen
kanapa
het boek
Lernen beginnen
książka
het speelgoed
Lernen beginnen
zabawki
de boekenkast
Lernen beginnen
regał
de spigel
Lernen beginnen
Lustro
het gordijn
Lernen beginnen
kurtyna / zasłona
de ventilator
Lernen beginnen
wentylator
het plafond
Lernen beginnen
sufit
de bank
Lernen beginnen
sofa
de lamp
Lernen beginnen
lampa
het bijzetkastje
Lernen beginnen
szafka
de open haard
Lernen beginnen
kominek
de leunstoel
Lernen beginnen
fotel
de wasmachine
Lernen beginnen
pralka
de salontafel
Lernen beginnen
stolik do kawy
de vaste vloerbedekking
Lernen beginnen
wykładzina dywanowa
de muur
Lernen beginnen
ściana
de vloer
Lernen beginnen
podłoga
de vensterbank
Lernen beginnen
parapet
het fornuis
Lernen beginnen
kuchenka
de afwasmachine
Lernen beginnen
zmywarka
de vaatwasser
Lernen beginnen
zmywarka
het aanrecht
Lernen beginnen
blat kuchenny
de afzuigkap
Lernen beginnen
okap kuchenny
de oven
Lernen beginnen
piekarnik
de diepvriezer
Lernen beginnen
zamrażarka
de wastafel
Lernen beginnen
zlew
de koelkast
Lernen beginnen
lodówka
de gootsteen
Lernen beginnen
zlew
de keukenrol
Lernen beginnen
ręcznik papierowy
de waterkoker
Lernen beginnen
czajnik
de magnetron
Lernen beginnen
kuchenka mikrofalowa
de blender
Lernen beginnen
mikser
het broodrooster
Lernen beginnen
toster
de keukenweegschaal
Lernen beginnen
waga kuchenna
de rijstkoker
Lernen beginnen
Urządzenie do gotowania ryżu
het schort
Lernen beginnen
fartuch kuchenny
het hoofd
Hij heeft zijn hoofd hard gestoten.
Lernen beginnen
głowa
Uderzył się mocno w głowę.
het been
Lernen beginnen
noga
het oor
Lernen beginnen
ucho
het oog
Lernen beginnen
oko
de rug
Lernen beginnen
plecy
de neus
Lernen beginnen
nos
de knie
Lernen beginnen
kolano
de vinger
Lernen beginnen
palec u ręki
de keel
Lernen beginnen
gardło
de buik
Lernen beginnen
żołądek
de nek
Lernen beginnen
kark
de mond
Lernen beginnen
usta
het haar
Lernen beginnen
włosy
het gezicht
Lernen beginnen
twarz
de arm
Lernen beginnen
ramię, ręka
de lip
Lernen beginnen
warga
de voet
Lernen beginnen
stopa
de tand
Lernen beginnen
ząb
de schouder
Lernen beginnen
ramię
de bil
Lernen beginnen
pośladek
het lichaam
Lernen beginnen
ciało
de teen
Lernen beginnen
palec u nogi
de tong
Lernen beginnen
język
de hand
Lernen beginnen
ręka
de maag
Lernen beginnen
żołądek
het hart
Lernen beginnen
serce
de enkel
Lernen beginnen
kostka
de lever
Lernen beginnen
wątroba
de pols
Lernen beginnen
nadgarstek
de borst
Lernen beginnen
pierś
de heup
Lernen beginnen
biodro
de elleboog
Lernen beginnen
łokieć
het voorhoofd
Lernen beginnen
czoło
de hals
Lernen beginnen
szyja
de hersenen
Lernen beginnen
mózg
de navel
Lernen beginnen
pępek
de duim
Lernen beginnen
kciuk
de nagel
Lernen beginnen
paznokieć
de middelvinger
Lernen beginnen
środkowy palec
de wang
Lernen beginnen
policzek
de wimper
Lernen beginnen
rzęsa
het bot
Lernen beginnen
kość
de rib
Lernen beginnen
żebro
de spier
Lernen beginnen
mięsień
de wijsvinger
Lernen beginnen
palec wskazujący
de wenkbrauw
Lernen beginnen
brew
de huid
Lernen beginnen
skóra
de schedel
Lernen beginnen
czaszka
de hiel
Lernen beginnen
pięta
de long
Lernen beginnen
płuco
de ringvinger
Lernen beginnen
palec serdeczny
De tram is kapot dus hij komt vandaag niet meer aan
Lernen beginnen
Tramwaj jest zepsuty, więc dzisiaj nie przyjedzie
kapotmaken
Lernen beginnen
zniszczyć
Het jongetje maakt zijn fiets kapot
Lernen beginnen
Chłopiec niszczy swój rower
Het jongetje wil geen roze fiets
Lernen beginnen
Chłopiec nie chce różowego roweru
Hoe laat vertrekt de bus
Lernen beginnen
O której odjeżdża autobus?
de ouders
Lernen beginnen
rodzice
Hoe oud zijn jouw ouders?
Lernen beginnen
W jakim wieku są Twoi rodzice?
rijden
We leren paardrijden.
Lernen beginnen
jeździć
Uczymy się jeździć konno.
Haar ouders rijden met de bus naar hun werk
Lernen beginnen
Jej rodzice jeżdżą autobusem do swojej pracy
de smaak
Lernen beginnen
smak / gust
Dit zijn niet mijn smaken
Lernen beginnen
To nie są moje smaki
smakelijk
Lernen beginnen
smaczny
Ik zal begrijpen
Lernen beginnen
Zrozumiem
Ik zal een andere winkel zoeken
Lernen beginnen
Poszukam innego sklepu
Ik bekijk de kerk
Lernen beginnen
Zobaczę kościół
Ik betaal met een kaart
Lernen beginnen
Zapłacę / Płacę kartą
Ik was mijn handen
Lernen beginnen
Umyję / Myję ręce
Ik zal een boek schrijven
Lernen beginnen
Napiszę książkę
Ik zal avondeten eten
Lernen beginnen
Zjem kolację
Ik zal morgen komen
Lernen beginnen
Przyjdę jutro
Ik zal morgenavond komen
Lernen beginnen
Przyjdę jutro wieczorem
Ik zal morgenavond om zeven uur komen
Lernen beginnen
Przyjdę jutro o godzinie siódmej wieczorem
Ik zal krijgen
Lernen beginnen
Dostanę
Ik zal rijden
Lernen beginnen
Pojadę
Ik zal gaan
Lernen beginnen
Pójdę
Ik zal niet gaan
Lernen beginnen
Nie pójdę
Ik zal geen / niet krijgen
Lernen beginnen
Nie dostanę
Ik zal geen / niet kopen
Lernen beginnen
Nie kupię
Ik zal geen / niet zien
Lernen beginnen
Nie zobaczę
Ik zal geen / niet eten
Lernen beginnen
Nie zjem
Ik zal geen / niet schrijven
Lernen beginnen
Nie napiszę
Ik zal geen / niet nemen
Lernen beginnen
Nie wezmę
Ik zal er over een week zijn
Lernen beginnen
Będę za tydzień
Ik zal over een week vertrekken
Lernen beginnen
Wyjeżdżam / Wyjadę za tydzień
Over een week zal ik naar Spanje vertrekken
Lernen beginnen
Za tydzień wyjeżdżam / wyjadę do Hiszpanii
Ik denk dat ik over een week uit Nederland zal vertrekken
Lernen beginnen
Myślę, że za tydzień wyjadę z Holandii
Wanneer zal je naar de kerk gaan?
Lernen beginnen
Kiedy pójdziesz do kościoła?
Wanneer zal je vertrekken?
Lernen beginnen
Kiedy wyjedziesz?
Ik zal 's avonds gaan
Lernen beginnen
Pójdę wieczorem
Ik zal niet naar de kerk gaan
Lernen beginnen
Nie pójdę do kościoła
Sorry, maar dat is mijn zaak. Ik wil daarover niet spreken
Lernen beginnen
Przykro mi, ale to jest moja sprawa. Nie chcę o tym rozmawiać.
Ik zal een e-mail schrijven
Lernen beginnen
Napiszę maila
Ik zal een e-mail naar het hotel schrijven
Lernen beginnen
Napiszę maila do tego hotelu
Ik zal e-mail naar het hotel schrijven want ik wil een kamer reserveren
Lernen beginnen
Napiszę maila do tego hotelu, bo chcę zarezerwować pokój
Voor wanneer wil je een kamer reserveren?
Lernen beginnen
Na kiedy chcesz zarezerwować pokój?
Ik zal een kamer voor zaterdag reserveren
Lernen beginnen
Zarezerwuję pokój na sobotę
Zal je dat boek kopen?
Lernen beginnen
Czy kupisz tę książkę?
Welk boek zal je kopen?
Lernen beginnen
Którą książkę kupisz?
Ik zal dat boek kopen
Lernen beginnen
Kupię tę książkę
Ik zal dat boek kopen en zal het aan mijn vriend geven
Lernen beginnen
Kupię tę książkę i dam ją mojemu przyjacielowi
Denk je dat je dat boek zal kopen?
Lernen beginnen
Myślisz, że kupisz tę książkę?
Ik denk dat ik dat boek zal kopen
Lernen beginnen
Myślę że kupię tę książkę
Ik denk dat ik dat boek zal kopen en dat ik het aan mijn vriend zal geven
Lernen beginnen
Myślę, że kupię tę książkę i dam ją mojemu przyjacielowi
Wanneer zal ik roerei krijgen?
Lernen beginnen
Kiedy dostanę jajecznicę?
Hoe laat zal de bus komen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjedzie autobus?
Vragen over de toekomst
Lernen beginnen
Pytania o przyszłość
Hoe laat zal de bus in Valencia aankomen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjedzie autobus do Walencji?
Wie zal er voor die schoenen betalen?
Lernen beginnen
Kto zapłaci za te buty?
Ik zal betalen
Lernen beginnen
Ja zapłacę
Ik zal niet betalen want ik heb geen geld
Lernen beginnen
Ja nie zapłacę, bo nie mam pieniędzy
Hoe lang zal je in het hotel blijven?
Lernen beginnen
Jak czasu zostaniesz w tym hotelu?
Hoe vaak zal je naar huis komen?
Lernen beginnen
Jak często będziesz przyjeżdżał do domu?
Wie zal er mij ochtends wekken?
Lernen beginnen
Kto mnie obudzi rano?
Ik zal je om 7 uur 's ochtends wekken
Lernen beginnen
Obudzę cię o 7 rano
Ik zal zien wat ik kan doen
Lernen beginnen
Zobaczę co mogę zrobić
Ik zal het zien en dan zal ik het begrijpen
Lernen beginnen
Zobaczę to i wtedy zrozumiem
Hoe lang zal de trein in dit station staan?
Lernen beginnen
Jak długo/ Ile czasu pociąg będzie stał na tej stacji?
Waar zal de trein stoppen?
Lernen beginnen
Gdzie ten pociąg się zatrzyma?
Hoe laat zal je naar de Valencia komen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjedzie do Walencji?
Waar zal je zijn?
Lernen beginnen
Gdzie będziesz?
Ik zal een kaartje kopen en ik zal komen
Lernen beginnen
Kupię bilety i przyjdę
Ik zal mijn handen wassen en ik zal in het restaurant zijn
Lernen beginnen
Umyję ręce i będę w restauracji
Hoe laat zal je komen?
Lernen beginnen
O której godzinie przyjdziesz?
Ik zal ' s avonds komen, misschien om acht uur
Lernen beginnen
Przyjdę wieczorem, może o ósmej
Wat zal je eten?
Lernen beginnen
Co zjesz?
Wat zal je willen eten?
Lernen beginnen
Co chcesz zjeść?
Wat zou je willen eten?
Lernen beginnen
Co chciałbyś zjeść?
Waar zal je morgenavond zijn?
Lernen beginnen
Gdzie będziesz jutro wieczorem?
Ik denk dat ik thuis zal zijn
Lernen beginnen
Myślę, że będę w domu
Waar zal je op vakantie gaan?
Lernen beginnen
Gdzie pojedziesz na wakacje?
Ik zal naar zee gaan
Lernen beginnen
Pojadę nad morze
Of in de bergen
Lernen beginnen
Albo w góry
Bevalt je het?
Lernen beginnen
Czy to ci się podoba?
Zal het je bevallen?
Lernen beginnen
Czy to ci się spodoba?
Het werkt niet
Lernen beginnen
To nie działa
Dat werkt niet
Lernen beginnen
To nie działa
Waarom werkt dat niet
Lernen beginnen
Dlaczego to nie działa?
Wanneer zal dat werken?
Lernen beginnen
Kiedy to będzie działało?
Werkt dat apparaat?
Lernen beginnen
Czy to urządzenie działa?
Goed, ik zal er voor acht uur zijn
Lernen beginnen
Dobrze, będę przed ósmą
Goed ik zal er voor acht uur zijn hoewel ik andere plannen had
Lernen beginnen
Dobrze, będę przed ósmą, mimo że miałem inne plany
Kun je om acht uur komen?
Lernen beginnen
Czy możesz przyjść o ósmej?
Hoe laat kom je?
Lernen beginnen
O której przyjdziesz?
Ik heb maat 40
Lernen beginnen
Mam rozmiar 40
Laten we singen!
Lernen beginnen
Zaśpiewajmy!
Laten we gaan!
Lernen beginnen
Chodźmy!
nog even
Lernen beginnen
chwileczkę
Ik kook middageten
Lernen beginnen
Ugotuję obiad
Het is nu in.
Lernen beginnen
Jest teraz w.
Die schoenen zitten goed.
Lernen beginnen
Te buty są dobre.
Een komkommer alstublieft.
Lernen beginnen
Poproszę ogórek.
te kort
Lernen beginnen
zbyt krótki
Mag ik een kilo appels.
Lernen beginnen
Czy mogę prosić o kilogram jabłek?
Dat was het?
Lernen beginnen
To było to?
Ik kook vlees voor het middageten
Lernen beginnen
Ugotuję mięso na obiad
allebei
Lernen beginnen
oba, oboje, obydwoje
weinig
Lernen beginnen
mało
meestal
Lernen beginnen
przeważnie
ergens
Lernen beginnen
gdzieś
eindelijk
Lernen beginnen
nareszcie
Hoe laat nodig je uit
Lernen beginnen
O której godzinie zapraszasz?
Zal je kunnen komen?
Lernen beginnen
Czy będziesz mógł przyjść?
Ik zal kunnen komen
Lernen beginnen
Będę mógł przyjść
Wacht je op mij?
Lernen beginnen
Czy poczekasz na mnie?
Natuurlijk wacht ik op jou
Lernen beginnen
Oczywiście, że na ciebie czekam
Hoeveel personen heb je uitgenodigd?
Lernen beginnen
Ile osób zaprosiłeś?
Dat is waar
Lernen beginnen
To prawda
Heb je honger?
Lernen beginnen
Czy jesteś głodny?
Wil je iets eten?
Lernen beginnen
Chcesz coś zjeść?
Wacht hier
Lernen beginnen
Poczekaj tutaj
Ik breng je een boterham
Lernen beginnen
Przyniosę ci kanapkę
Ik wil bloemen kopen
Lernen beginnen
Chcę kupić kwiaty
Ik ga naar een feest, ik wil bloemen kopen
Lernen beginnen
Idę na przyjęcie, chcę kupić kwiaty
Welke bloemen zullen de beste zijn?
Lernen beginnen
Jakie /Które kwiaty będą najlepsze?
Vijf van die rode bloemen alsjeblieft
Lernen beginnen
Proszę pięć tych czerwonych kwiatów
Maar, wat is er op dat brood?
Lernen beginnen
Ale co jest na tym chlebie?
Dat is niet mooi van jou
Lernen beginnen
To bardzo nieładnie z twojej strony
Ik hou er erg van
Lernen beginnen
Bardzo mi się podoba / Bardzo go lubię
Lekker, probeer
Lernen beginnen
Pyszne, spróbuj
heb je dorst
Lernen beginnen
jesteś spragniony
Sorry, het spijt me erg
Lernen beginnen
Przepraszam, jest mi bardzo przykro
Dat is onze specialiteit
Lernen beginnen
To nasza specjalność
Mijn vriend is ziek
Lernen beginnen
Mój przyjaciel jest chory
Wat is er met je?
Lernen beginnen
Co ci jest?
Ik heb vaak problemen met mijn hart ❤️
Lernen beginnen
Często mam problemy/ kłopoty z sercem ❤️
Sorry, waar kan ik een dokter vinden?
Lernen beginnen
Przepraszam, gdzie mogę znaleźć lekarza?
Mijn hoofd doet pijn
Lernen beginnen
Boli mnie głowa
Mijn been doet pijn
Lernen beginnen
Boli mnie noga
Mijn hart ❤️ doet pijn
Lernen beginnen
Boli mnie serce ❤️
Ik denk van niet
Lernen beginnen
Nie sądzę / Chyba nie
Heb je pijn?
Lernen beginnen
Coś cię boli?
Ik voel me niet goed
Lernen beginnen
Nie czuję się dobrze
Je hebt een vreemd wit gezicht
Lernen beginnen
Masz dziwnie białą twarz
Waarom denk je dat?
Lernen beginnen
Dlaczego tak myślisz?
Je ziet er vreemd uit
Lernen beginnen
Masz dziwny wygląd
Dagelijks. En weet je wat?
Lernen beginnen
Codziennie. I wiesz co?
Ik wil niet drinken
Lernen beginnen
Nie chce mi się pić
Drink. Je moet de hele dag veel drinken
Lernen beginnen
Pij. Trzeba dużo pić przez cały dzień
En hoeveel water drink jij per dag?
Lernen beginnen
A ty ile pijesz wody codziennie?
Ik drink een grote fles water zonder prik
Lernen beginnen
Wypijam dużą butelkę niegazowanej wody
in een goede bui zijn
Lernen beginnen
być w dobrym nastroju
Ik weet niet wat me pijn doet
Lernen beginnen
Nie wiem co mnie boli
Alles van binnen doet me pijn
Lernen beginnen
Boli mnie wszystko w środku
Ik heb een pijnstiller nodig
Lernen beginnen
Potrzebuję leku przeciwbólowego
Ik wil niet naar het ziekenhuis gaan
Lernen beginnen
Nie chcę iść do szpitala
Mijn tand doet pijn
Lernen beginnen
Boli mnie ząb
ik slaap slecht
Lernen beginnen
źle śpię
Kent u een goede tandarts?
Lernen beginnen
Czy zna pan jakiegoś dobrego dentystę?
Ziekenwagen
Lernen beginnen
Pogotowie ratunkowe / Ambulans
Een ziekenwagen bellen
Lernen beginnen
Zadzwoń po karetkę / Wezwać pogotowie ratunkowe
Er moet een ziekenwagen gebeld worden!
Lernen beginnen
Trzeba wezwać karetkę / pogotowie ratunkowe!
Belt u een ziekenwagen!
Lernen beginnen
Proszę wezwać karetkę! / Niech pan wezwie pogotowie ratunkowe!
Voorzichtig
Lernen beginnen
Ostrożnie
de kennis
Lernen beginnen
znajomy, znajoma
de klasgenoot
Lernen beginnen
kolega z klasy
lekker
Lernen beginnen
smaczny, przyjemny
de collega
Lernen beginnen
kolega z pracy / koleżanka z pracy
de vriend
Lernen beginnen
przyjaciel / kolega / chłopak (sympatia) /partner
de jongen
Lernen beginnen
chłopiec
de vriendin
Lernen beginnen
dziewczyna(sympatia) / koleżanka /przyjaciółka /partnerka
de broer
Lernen beginnen
brat
de vader
Lernen beginnen
ojciec
de man
Lernen beginnen
mąż
de vrouw
Lernen beginnen
żona
de moeder
Lernen beginnen
matka
de oma
Lernen beginnen
babcia
de zus
Lernen beginnen
siostra
de zoon
Lernen beginnen
syn
het kind
Lernen beginnen
dziecko
de dochter
Lernen beginnen
córka
de tante
Lernen beginnen
ciocia
de opa
Lernen beginnen
dziadek
de kamergenoot
Lernen beginnen
współlokator
de kamergenote
Lernen beginnen
współlokatorka
de klasgenote
Lernen beginnen
Koleżanka z klasy
de klasgenoot
Lernen beginnen
kolega z klasy
de voornaam
Lernen beginnen
pierwsze imię
de achternaam
Lernen beginnen
nazwisko
de buurman
Lernen beginnen
sąsiad
de buurvrouw
Lernen beginnen
sąsiadka
de volwassene
Lernen beginnen
dorosły
de nationaliteit
Lernen beginnen
narodowość
de tiener
Lernen beginnen
Nastolatek/ nastolatka
het adres
Lernen beginnen
adres
de postcode
Lernen beginnen
Kod pocztowy
de stad
Lernen beginnen
miasto
de leeftijd
Lernen beginnen
wiek
de winkel
Lernen beginnen
sklep
de les
Lernen beginnen
lekcja
het dorp
Lernen beginnen
wioska
de baby
Onze baby is gisteren geboren.
Lernen beginnen
niemowlę, dziecko
Nasze dziecko urodziło się wczoraj.
het meisje
Lernen beginnen
dziewczyna/ dziewczynka
het kind
Hoe oud is jouw kind?
Lernen beginnen
dziecko
Ile lat ma twoje dziecko?
de jongen
Lernen beginnen
chłopiec/chłopak
de persoon
Ik wil graag een tafel reserveren voor twee personen.
Lernen beginnen
osoba
Chciałbym zamówić stolik dla dwóch osób.
de vraag
Lernen beginnen
pytanie
de man
Lernen beginnen
mężczyzna / mąż
het land
Lernen beginnen
kraj, ląd
het antwoord
Lernen beginnen
odpowiedź
het woord
Lernen beginnen
słowo
de taal
Lernen beginnen
język
het weer
Lernen beginnen
pogoda
het geld
Lernen beginnen
pieniądze
de pen
Lernen beginnen
długopis
het werk
Lernen beginnen
praca
het station
Lernen beginnen
stacja
het papier
Lernen beginnen
papier
het strand
Lernen beginnen
plaża
het park
Lernen beginnen
park
het zwembad
Lernen beginnen
basen
het nummer
Lernen beginnen
numer
het vliegtuig
Lernen beginnen
samolot
wandelen
Lernen beginnen
spacerować
het schrift
Lernen beginnen
zeszyt
de vrouw
Lernen beginnen
kobieta / żona
het potlood
Lernen beginnen
ołówek
de trein
Lernen beginnen
pociąg
de bus
Lernen beginnen
autobus
de fiets
Lernen beginnen
rower
de auto
Lernen beginnen
samochód
de straat
Lernen beginnen
ulica
de brief
Lernen beginnen
list
de avond
Lernen beginnen
wieczór
de tas
Lernen beginnen
torba
houden van
Lernen beginnen
lubić
de mensen
Hoeveel mensen gebruiken de computers?
Lernen beginnen
ludzie
Ilu ludzi korzysta z komputerów?
de eerste contacten
Lernen beginnen
pierwsze kontakty
Wie bent u?
Lernen beginnen
Kim pan jest?
de middag
Lernen beginnen
popołudnie
het water
Lernen beginnen
woda
de ochtend
Lernen beginnen
poranek
de verjaardag
Lernen beginnen
urodziny
iedereen
Lernen beginnen
każdy, wszyscy
natuurlijk
Lernen beginnen
oczywiście, naturalnie
klaar
Lernen beginnen
gotowy
aardig
Lernen beginnen
miły
toch
Lernen beginnen
no!
alles
Lernen beginnen
wszystko
tijdens
Lernen beginnen
podczas
hoeveel
Lernen beginnen
ile
ons
Lernen beginnen
nas, nam
hem
Lernen beginnen
go, jego
te
Lernen beginnen
Partykuła, która wprowadza do zdania bezokolicznik.
je
Lernen beginnen
ty
me
Lernen beginnen
mi, mnie
ze
Lernen beginnen
ona, oni, one
we
Lernen beginnen
my
u
Lernen beginnen
Pan, Pani, Państwo
jullie
Lernen beginnen
wy
Ik
Lernen beginnen
Ja
Jij /je bent Spaans
Lernen beginnen
Ty jesteś Hiszpanem / Hiszpanką
het
Lernen beginnen
to
Hij is Frans
Lernen beginnen
On jest Francuzem
jij
Lernen beginnen
ty
niet
Lernen beginnen
Słowo służące do negacji czasowników lub całej wypowiedzi.
Zij / ze is Belgisch
Lernen beginnen
Ona jest Belgijką
Wij /we zijn Grieks
Lernen beginnen
My jesteśmy Grekami /Greczynkami
Jullie zijn Italiaans
Lernen beginnen
Wy jesteście Włochami /Włoszkami
Zij /ze zijn Portugees
Lernen beginnen
Oni są Portugalczykami / One są Portugalkami
er
Lernen beginnen
przysłówek, który może pełnić funkcję podmiotu gramatycznego
lang
Lernen beginnen
długi, długo /wysoki
groot
Deze stad is zo groot.
Lernen beginnen
duży
To miasto jest takie duże.
Klein
Lernen beginnen
Mały / niski
dik
Het boek werd bedekt met een dikke laag stof.
Lernen beginnen
gruby, gęsty
Książka pokryta była grubą warstwą kurzu.
slank
Ruben is zeer lang en slank.
Lernen beginnen
szczupły
Ruben jest bardzo wysoki i szczupły.
dun
Lernen beginnen
chudy /cienki
zwak
Onze oom is nog erg zwak.
Lernen beginnen
słaby
Nasz wujek jest jeszcze bardzo słaby.
sterk
Je hebt sterken armen.
Lernen beginnen
silny
Masz silne ręce.
atletisch
Lernen beginnen
atletyczny/wysportowany
vies
Lernen beginnen
brudny
voorzien
Lernen beginnen
przewidywać
bitter
Lernen beginnen
gorzki
mooi
Wat een mooi meisje!
Lernen beginnen
ładny
Jaka piękna dziewczyna!
beeldschoon
Lernen beginnen
piękny/przepiękny
lelijk
Hij is zo lelijk.
Lernen beginnen
brzydki
On jest taki brzydki.
jong
Je bent jong, geniet van het leven.
Lernen beginnen
młody
Jesteś młody, ciesz się życiem.
oud
Hoe oud ben je?
Lernen beginnen
stary
Ile masz lat?
van middelbare leeftijd
Lernen beginnen
w średnim wieku
gelukkig
Ik ben zo gelukkig om jij te zien.
Lernen beginnen
szczęśliwy
Jestem taki szczęśliwy, że Cię widzę.
vrolijk
Lernen beginnen
wesoły
dom
Jij bent zo dom!
Lernen beginnen
głupi, głupio
Ty jesteś taki głupi!
slim
Lernen beginnen
mądry, pojętnym, bystry
grappig
Lernen beginnen
śmieszny, śmiesznie, że zabawny
blij
Lernen beginnen
zadowolony
sympathiek
Lernen beginnen
sympatyczny
onsympathiek
Lernen beginnen
niesympatyczny
gevoelig
Lernen beginnen
wrażliwy
egoïstisch
Lernen beginnen
samolubny
moe
Zelfs onze hond is moe.
Lernen beginnen
zmęczony
Nawet nasz pies jest zmęczony.
aardig
Lernen beginnen
miły
de dierenarts
Lernen beginnen
weterynarz
de musicus
Lernen beginnen
muzyk
met pensioen zijn
Lernen beginnen
być na emeryturze
de koerier
Lernen beginnen
kurier
de tuinman
Lernen beginnen
ogrodnik
de schilder
Lernen beginnen
malarz
de architect
Lernen beginnen
architekt
de kleermaker
Lernen beginnen
Krawiec
tevreden
Lernen beginnen
zadowolony
verdrietig
Lernen beginnen
smutny
vervelend
Lernen beginnen
denerwujący
de printer
Lernen beginnen
drukarka
het kopieerapparaat
Lernen beginnen
fotokopiarka
verbaasd
Lernen beginnen
zaskoczony
de aktetas
Lernen beginnen
aktówka
ontevreden
Lernen beginnen
niezadowolony
ademen
Lernen beginnen
oddychać
wrijven
Lernen beginnen
trzeć
het opberg mapje
Lernen beginnen
segregator/ teczka
het diploma
Lernen beginnen
dyplom
het certificaat
Lernen beginnen
certyfikat
het sollicitatiegesprek
Lernen beginnen
rozmowa kwalifikacyjna
bespreken
Lernen beginnen
omawiać
knikken
Lernen beginnen
kiwać
de corporatie
Lernen beginnen
korporacja
het arbeidscontract
Lernen beginnen
umowa o pracę
de envelop
Lernen beginnen
koperta
een promotie krijgen
Lernen beginnen
awansować
de ervaring
Lernen beginnen
doświadczenie
de postzegel
Lernen beginnen
znaczek
de e-mail
Lernen beginnen
e-mail
een e-mail sturen
Lernen beginnen
wysłać emaila
het beroep
Lernen beginnen
zawód
het ziekteverlof
Lernen beginnen
zwolnienie lekarskie
de ster
Lernen beginnen
gwiazda
de kunst
Lernen beginnen
sztuka
het gebouw
Lernen beginnen
budynek
het ding
Lernen beginnen
rzecz
de lucht
Lernen beginnen
powietrze, zapach
het leven
Lernen beginnen
życie
het eiland
Lernen beginnen
wyspa
het bericht
Lernen beginnen
powiadomienie, informacja
het gesprek
Lernen beginnen
rozmowa
ontdekken
Lernen beginnen
odkrywać
ongelooflijk
Lernen beginnen
niesamowite
het meer
Lernen beginnen
jezioro
het bos
Lernen beginnen
las
het dier
Lernen beginnen
zwierzę
de grens
Lernen beginnen
granica
de zee
Lernen beginnen
morze
vertellen
Lernen beginnen
opowiadać
beslissen
Lernen beginnen
podjąć decyzję
veranderen
Lernen beginnen
zmieniać (się)
de verpleger /de verpleegster
Lernen beginnen
pielęgniarz / pielęgniarka
ongeveer
Lernen beginnen
około
de berg
Lernen beginnen
góra
de ambtenaar
Lernen beginnen
urzędnik
sterven
Lernen beginnen
umrzeć
herinneren
Lernen beginnen
przypominać
de jurist /de advocaat
Lernen beginnen
prawnik / adwokat
schuld
Lernen beginnen
dług
de landbouwer / de boer
Lernen beginnen
rolnik / rolnik
de voorzitter
Lernen beginnen
prezes
ader
Lernen beginnen
żyła
de kok
Lernen beginnen
kucharz
zakdoek
Lernen beginnen
chusteczka
de ober
Lernen beginnen
kelner
bloeden
Lernen beginnen
krwawić
de ingenieur
Lernen beginnen
inżynier
glimlach
Lernen beginnen
uśmiech
de informaticus / de ICT'er
Lernen beginnen
informatyk / specjalista ds. ICT
schedel
Lernen beginnen
czaszka
afwezig
Lernen beginnen
nieobecny
de politieagent
Lernen beginnen
policjant
afdeling
Lernen beginnen
departament
de klusjesman
Lernen beginnen
złota rączka
praktijk
Lernen beginnen
ćwiczyć
de metselaar
Lernen beginnen
murarz
de accountant
Lernen beginnen
księgowy
de soldaat
Lernen beginnen
żołnierz
de kapper
Lernen beginnen
fryzjer
de journalist
Lernen beginnen
dziennikarz
de acteur
Lernen beginnen
aktor
de postbode
Lernen beginnen
listonosz
kanoën
Lernen beginnen
kajakarstwo
tenzij
Lernen beginnen
chyba, że
meesterwerk
Lernen beginnen
arcydzieło
de brandweerman
Lernen beginnen
strażak
de schrijver
Lernen beginnen
pisarz
de fotograaf
Lernen beginnen
fotograf
recycleren
Lernen beginnen
do recyklingu
de zakenman
Lernen beginnen
Biznesmen
het rapport
Lernen beginnen
raport
het product
Lernen beginnen
produkt
het visitekaartje
Lernen beginnen
wizytówka
de tablet
Lernen beginnen
tablet
de functie
Lernen beginnen
stanowisko
het salaris
Lernen beginnen
pensja
de werknemer
Lernen beginnen
pracownik
binnen
Lernen beginnen
do środka, w środku
de werktijd
Lernen beginnen
czas pracy
de werkgever
Lernen beginnen
pracodawca
verdienen
Lernen beginnen
zarabiać
de stagiair /de stagiaire
Lernen beginnen
stażysta / stażystka
de collega
Lernen beginnen
kolega z pracy
de directeur
Lernen beginnen
dyrektor
de assistent
Lernen beginnen
Asystent
de baas
Ik wil graag met uw baas praten.
Lernen beginnen
szef
Chciałbym porozmawiać z pańskim szefem.
het werk / de baan
Lernen beginnen
praca
het bedrijf
In mijn bedrijf zijn de omstandigheden schandalig.
Lernen beginnen
miejsce pracy, firma
W mojej firmie warunki są skandaliczne.
Wat studeer je?
Lernen beginnen
Co studiujesz?/ Czego się uczysz?
de verzekering
Lernen beginnen
ubezpieczenie
koken
Lernen beginnen
gotować
Waarom schrijf je met een potlood en niet met een pen?
Lernen beginnen
Dlaczego piszesz ołówkiem a nie długopisem?
de school
Lernen beginnen
szkoła
Ik heb morgen een examen
Lernen beginnen
Jutro mam egzamin
de kleur
Lernen beginnen
kolor
de trui
Lernen beginnen
sweter
de broek
Lernen beginnen
spodnie
de spijkerbroek
Lernen beginnen
dżinsy
de jurk
Lernen beginnen
sukienka
het overhemd
Lernen beginnen
koszulka
de rok
Lernen beginnen
spódniczka
de schoenen
Lernen beginnen
buty
de riem
Lernen beginnen
pasek
de sjaal
Lernen beginnen
szalik
de jas
Lernen beginnen
płaszcz
de sokken
Lernen beginnen
skarpetki
de handschoenen
Lernen beginnen
rękawiczki
de onderbroek
Lernen beginnen
majtki
het vest
Lernen beginnen
kamizelka
de hoed
Lernen beginnen
kapelusz
Wil je een goed cijfer halen?
Lernen beginnen
Chcesz dostać dobrą ocenę?
Ik weet het al!
Lernen beginnen
Już to wiem!
de panty
Lernen beginnen
rajstopy
Mijn school is heel modern
Lernen beginnen
Moja szkoła jest bardzo nowoczesna
Ik zal tevreden zijn, als ik voor dat examen niet zakken zal zijn
Lernen beginnen
Będę zadowolony, jeśli nie obleję tego egzaminu
Zonder belangrijke reden
Lernen beginnen
Bez ważnego powodu
de pyjama
Lernen beginnen
piżama
En wij hebben extra lessen Engels
Lernen beginnen
A my mamy dodatkowe lekcje angielskiego
Welk vak vind je het leukst?
Lernen beginnen
Który przedmiot lubisz najbardziej?/ Jaki przedmiot uważasz za najfajniejszy?
Het is tijd om de lunch klaar te maken
Lernen beginnen
Czas przygotować obiad/Czas żeby zrobić obiad
Het is tijd om te vertrekken
Lernen beginnen
Czas żeby ruszać w drogę
Ik heb vandaag geen tijd om schoon te maken
Lernen beginnen
Nie mam dziś czasu żeby posprzątać
Ik vind het leuk om vreemde talen te leren
Lernen beginnen
Lubię uczyć się języków obcych
Het is te koud om naar buiten te gaan
Lernen beginnen
Jest za zimno, żeby wyjść na zewnątrz
Het is goed om regelmatig woordjes te studeren
Lernen beginnen
Dobrze jest regularnie uczyć się słówek
Ik vind dat hij goed Nederlands spreekt
Lernen beginnen
Myślę, że on dobrze mówi po holendersku
de beha
Lernen beginnen
biustonosz
de bril
Lernen beginnen
okulary
de ring
Lernen beginnen
pierścionek
de oorbellen
Lernen beginnen
kolczyki
de armband
Lernen beginnen
bransoletka
Omdat hij ziek is, gaat hij vandaag niet naar de les
Lernen beginnen
Ponieważ jest chory, nie idzie dziś na zajęcia
Kun je me even met mijn huiswerk helpen als je tijd hebt?
Lernen beginnen
Czy możesz mi pomóc z moją pracą domową, jeśli masz czas?
Ik weet niet hoe laat zijn trein aankomt
Lernen beginnen
Nie wiem, o której przyjeżdża jego pociąg.
Weet je of zij kan zwemmen?
Lernen beginnen
Czy wiesz, czy ona umie pływać?
de oefening
Lernen beginnen
ćwiczenie
het vak
De scheikunde is mijn lievelingsvak.
Lernen beginnen
przedmiot szkolny
Chemia to mój ulubiony przedmiot.
de cursus
Lernen beginnen
kurs
geslaagd zijn voor een examen
Lernen beginnen
zdać egzamin
gezakt zijn voor een examen
Lernen beginnen
nie zdać egzaminu / oblać egzamin
een toets hebben
Lernen beginnen
pisać sprawdzian
het voorbeeld
Lernen beginnen
przykład
aanwezig zijn
Lernen beginnen
być obecnym
afwezig zijn
Lernen beginnen
być nieobecnym
een paar
Lernen beginnen
kilka
spijbelen
Lernen beginnen
wagarować
de kant
Lernen beginnen
strona
laatste
Lernen beginnen
ostatni
wijs
Lernen beginnen
mądry
kunnen
Lernen beginnen
umieć/ potrafić
controleren
Lernen beginnen
sprawdzać
weten
Ik weet het niet.
Lernen beginnen
wiedzieć
Nie wiem.
tekenen
Kun je een portret van me tekenen?
Lernen beginnen
rysować
Możesz narysować mój portret?
schreeuwen
Ze werden bang en begonnen te schreeuwen.
Lernen beginnen
krzyczeć
Wystraszyli się i zaczęli krzyczeć.
schrijven
Mijn dochter kan al schrijven.
Lernen beginnen
pisać
Moja córka już potrafi pisać.
volgen
Lernen beginnen
iść za kimś, uczęszczać (na zajęcia), śledzić
herhalen
Lernen beginnen
powtarzać materiał
onthouden
Lernen beginnen
zapamiętywać
invullen
Lernen beginnen
wypełniać/uzupełniać
slaan
Lernen beginnen
bić, uderzyć
doorstrepen
Lernen beginnen
przekreślać
uitgummen
Lernen beginnen
ścierać gumką
fouten maken
Lernen beginnen
robić błędy
dromen
Lernen beginnen
marzenia, sny
goede /slechte cijfers halen
Lernen beginnen
dostać dobre/złe oceny
het boek
Dit boek is erg interessant.
Lernen beginnen
książka
Ta książka jest bardzo interesująca.
de docent / de leraar
Lernen beginnen
nauczyciel / nauczycielka
het bord
Lernen beginnen
tablica
de banken
Lernen beginnen
ławki szkolne
opstaan
Lernen beginnen
wstawać
behalve
Lernen beginnen
oprócz, z wyjątkiem
het schrift
Lernen beginnen
zeszyt
de kalender
Lernen beginnen
kalendarz
de krant
Lernen beginnen
gazeta
het einde
Lernen beginnen
koniec
eigen
Lernen beginnen
własny
de agenda
Lernen beginnen
terminarz
helemaal
Lernen beginnen
całkiem, całkowicie
het lesrooster
Lernen beginnen
harmonogram/ plan lekcji
eigenlijk
Lernen beginnen
właściwie
het schoolboek / het handboek
Lernen beginnen
podręcznik szkolny / podręcznik
de mobiel
Lernen beginnen
telefon komórkowy
de viltstift /de marker
Lernen beginnen
flamaster
het onderwijs
Lernen beginnen
Edukacja
het kleurpotlood
Lernen beginnen
kolorowy ołówek / kredka
het potlood
Lernen beginnen
ołówek
de pen
Lernen beginnen
długopis
de gum
Lernen beginnen
gumka do mazania
de liniaal
Lernen beginnen
Linijka
de schaar
Lernen beginnen
nożyczki
de pennenzak / de etui
Lernen beginnen
piórnik
de crèche
Lernen beginnen
żłobek
de kleuterschool
Lernen beginnen
przedszkole
het woordenboek
Lernen beginnen
słownik
de basisschool
Lernen beginnen
Szkoła Podstawowa
de middelbare school
Lernen beginnen
szkoła średnia
de universiteit
Lernen beginnen
uniwersytet
de talenschool
Lernen beginnen
szkoła językowa
het leslokaal
Lernen beginnen
Klasa
de bibliotheek
Lernen beginnen
Biblioteka
het theater
Lernen beginnen
teatr
het winkelcentrum
Lernen beginnen
Centrum handlowe
het museum
Lernen beginnen
muzeum
de gymzaal
Lernen beginnen
sala gimnastyczna
de bioscoop
Lernen beginnen
kino
de markt
Lernen beginnen
rynek
het ziekenhuis
Lernen beginnen
szpital
de kamer
Lernen beginnen
pokój
het postkantoor
Lernen beginnen
Poczta
het vliegveld
Lernen beginnen
lotnisko
het restaurant
Lernen beginnen
restauracja
het prikbord
Lernen beginnen
tablica ogłoszeń
een cursus Nederlands /Engels volgen
Lernen beginnen
chodzić na kurs niderlandzkiego /angielskiego
de vakantie
Lernen beginnen
wakacje
de pagina
Lernen beginnen
strona
het cijfer
Lernen beginnen
ocena
het antwoord
Het antwoord is moeilijk.
Lernen beginnen
odpowiedź
Odpowiedź jest trudna.
het feest
Lernen beginnen
impreza
het moment
Lernen beginnen
moment, chwila
de fles
Lernen beginnen
butelka
het ijs
Lernen beginnen
lód
de vraag
Dat is een goede vraag.
Lernen beginnen
pytanie
To dobre pytanie.
de geschiedenis
De geschiedenis is de beste leraar.
Lernen beginnen
historia
Historia jest najlepszym nauczycielem.
de geneeskunde
Lernen beginnen
medycyna
de rechten
Lernen beginnen
Prawo
de scheikunde
Lernen beginnen
chemia
de wiskunde
Lernen beginnen
matematyka
de aardrijkskunde
Lernen beginnen
Geografia
de biologie
Lernen beginnen
Biologia
de lichamelijke opvoeding
Lernen beginnen
wychowanie fizyczne /WF
de informatica
Lernen beginnen
Informatyka
lesgeven
Lernen beginnen
uczyć /prowadzić lekcje
de leerling
Lernen beginnen
uczeń
vergeten
Ik ben haar verjaardag vergeten.
Lernen beginnen
zapomnieć
Zapomniałem o jej urodzinach.
studeren /leren
Lernen beginnen
uczyć się/studiować
het examen
Lernen beginnen
egzamin
de test /de toets
Lernen beginnen
test / egzamin /sprawdzian
de pauze
Lernen beginnen
przerwa
de bel
Lernen beginnen
dzwonek
de les
Hij geeft privé pianolessen.
Lernen beginnen
lekcja
Udziela prywatnych lekcji fortepianu.
het college
Lernen beginnen
wykład/zajęcia
mooi /mooier /mooist
Lernen beginnen
ładny /ładniejszy /najładniejszy
groot /groter /grootst
Lernen beginnen
duży /większy /największy
wijs /wijzer /wijst
Lernen beginnen
mądry / mądrzejszy / najmądrzejszy
het geloof
Lernen beginnen
wiara
duur /duurder /duurst
Lernen beginnen
drogi / droższy / najdroższy
goed /beter /best
Lernen beginnen
dobry / lepszy / najlepszy
graag /liever /liefst
Lernen beginnen
chętnie /chętniej /najchętniej
veel /meer /meest
Lernen beginnen
dużo /więcej /najwięcej
weinig /minder /minst
Lernen beginnen
mało /mniej /najmniej
Dit huis is heel ruim maar dat huis vond ik mooier
Lernen beginnen
Ten dom jest bardzo przestronny, ale tamten dom podobał mi się bardziej
Welke trui zal ik vandaag aandoen?
Lernen beginnen
Który sweter mam dzisiaj założyć?
Deze blauwe of die rode?
Lernen beginnen
Ten niebieski czy tamten czerwony?
Deze broek is comfortabel maar te duur en die broek is goedkoop maar niet comfortabel
Lernen beginnen
Te spodnie są wygodne, ale zbyt drogie, a tamte spodnie są tanie, ale niewygodne
deze
Er is niets interessants in deze stad.
Lernen beginnen
ten, ta, to
W tym mieście nie ma nic interesującego.
ruilen
Lernen beginnen
Wymieniać się
de verkoper
Lernen beginnen
sprzedawca
het pashokje
Lernen beginnen
przymierzalnia
de maat
Wat is uw schoenmaat?
Lernen beginnen
rozmiar
Jaki jest Pański rozmiar buta?
de klant
Lernen beginnen
klient
de prijs
Lernen beginnen
cena,
het geldautomaat
Lernen beginnen
Bankomat
het geld
De gasten willen geld bij de geldautomaat opnemen.
Lernen beginnen
pieniądze
Goście chcą wyjąć pieniądze z bankomatu.
de uitverkoop/de opruiming
Lernen beginnen
wyprzedaż
verkopen
We verkopen tweedehands boeken.
Lernen beginnen
sprzedawać
Sprzedajemy używane książki.
retourneren
Lernen beginnen
zwracać
een klacht indienen
Lernen beginnen
składać reklamację
betalen
Wie gaat voor dit betalen?
Lernen beginnen
płacić
Kto za to zapłaci?
de supermarkt
Lernen beginnen
Supermarket
de bakkerij /de bakker
Lernen beginnen
piekarnia
de slagerij /de slager
Lernen beginnen
sklep mięsny / rzeźnik
de viswinkel
Lernen beginnen
sklep rybny
de patisserie
Lernen beginnen
cukiernia
de boekenwinkel
Lernen beginnen
Księgarnia
de kledingwinkel
Lernen beginnen
sklep z ubraniami/odzieżowy
de papierwinkel
Lernen beginnen
sklep papierniczy
de speelgoedwinkel
Lernen beginnen
sklep z zabawkami
de groenteboer
Lernen beginnen
sprzedawca warzyw
de juwelier
Lernen beginnen
jubiler
de bakker
Lernen beginnen
Piekarz
de kiosk
Lernen beginnen
kiosk
goedkoop
Ons hotel is goedkoop.
Lernen beginnen
tani
Nasz hotel jest tani.
duur
Dat hotel is duur.
Lernen beginnen
drogi
Ten hotel jest drogi.
de korting
Lernen beginnen
zniżka
afgeprijsd
Lernen beginnen
przeceniony
pinnen, met de kaart betalen
Lernen beginnen
pin, zapłać kartą
contant betalen
Lernen beginnen
płacić gotówką
het winkelcentrum
Lernen beginnen
Centrum handlowe
de kassa
Ik wacht aan de kassa.
Lernen beginnen
kasa
Czekam przy kasie.
ijverig
Lernen beginnen
pracowity
lui
Je bent de luiste persoon die ik ooit heb ontmoet.
Lernen beginnen
leniwy
Jesteś najbardziej leniwą osobą, jaką kiedykolwiek poznałem.
tolerant
Lernen beginnen
tolerancyjny
geduldig
Mijn opa is erg geduldig.
Lernen beginnen
cierpliwy
Mój dziadek jest bardzo cierpliwy.
ongeduldig
Lernen beginnen
Niecierpliwy
gevoelig
Lernen beginnen
wrażliwy
saai
De theatervoorstelling die we gisteren zagen, was wel erg saai.
Lernen beginnen
nudny
Spektakl, który wczoraj obejrzeliśmy, był bardzo nudny.
vriendelijk
Iedereen is hier vriendelijk.
Lernen beginnen
przyjazny
Wszyscy są tu przyjaźni.
beleefd
Wees beleefd en geduldig.
Lernen beginnen
uprzejmy
Bądź uprzejmy i cierpliwy.
onbeleefd
Jouw opmerking was erg onbeleefd.
Lernen beginnen
niegrzeczny
Twoja uwaga była bardzo niegrzeczna.
verdrietig
Lernen beginnen
smutny
woedend
Lernen beginnen
wściekły
boos
Ik ben boos op mezelf.
Lernen beginnen
zły
Jestem zły na siebie.
elegant
Lieke is altijd heel elegant.
Lernen beginnen
wytworny, elegancki
Lieke jest zawsze bardzo elegancka.
slordig
Lernen beginnen
niechlujny
serieus
Het is een serieuze zaak.
Lernen beginnen
poważny
To poważna sprawa.
kalm, rustig
Marie, blijf kalm. Ik beloof dat alles goed komt.
Lernen beginnen
spokojny
Marie, bądź spokojna. Obiecuję, że wszystko będzie dobrze.
aardig
Lernen beginnen
miły
bezorgd
Lernen beginnen
Zmartwiony/zatroskany
slim
Lernen beginnen
mądry, pojętnym, bystry
blij
Lernen beginnen
ucieszony, uradowany, zadowolony
verlegen
Eva is erg verlegen en heeft niet veel vrienden.
Lernen beginnen
nieśmiały
Eva jest bardzo nieśmiała i nie ma wielu przyjaciół.
sociaal
Lernen beginnen
społeczny, towarzyski
zenuwachtig
Lernen beginnen
nerwowy
hartelijk
Lernen beginnen
serdeczny
ongelukkig
Ik was erg ongelukkig en ik wist niet wat ik moet doen.
Lernen beginnen
nieszczęśliwy
Byłem bardzo nieszczęśliwy i nie wiedziałem, co zrobić.
het bed
Er lag een kat in je bed.
Lernen beginnen
łóżko
Jakiś kot leżał na twoim łózku.
het bureau
Op het bureau staat een lamp.
Lernen beginnen
biuro, biurko
Na biurku stoi lampa.
het bankstel
Lernen beginnen
Kanapa
de stoel
Lernen beginnen
krzesło
het nachtkastje
Lernen beginnen
szafka nocna
de fauteuil
Lernen beginnen
fotel
de kast
Lernen beginnen
szafa
het gordijn
Lernen beginnen
kurtyna/zasłona
de lift
Lernen beginnen
winda
het schilderij
Dit museum heeft een grote collectie schilderijen.
Lernen beginnen
obraz
To muzeum ma dużą kolekcję obrazów.
het bad
Lernen beginnen
łazienka /wanna
de douche
Lernen beginnen
prysznic
de wastafel
Lernen beginnen
zlew/ umywalka
de kraan
Lernen beginnen
kran
de verdieping
Lernen beginnen
podłoga
de koelkast
Lernen beginnen
lodówka
het fornuis
Lernen beginnen
kuchenka
de oven
Lernen beginnen
piekarnik
de magnetron
Lernen beginnen
mikrofalówka
de wasmachine
Lernen beginnen
pralka
de vaatwasser
Lernen beginnen
zmywarka
de gootsteen
Lernen beginnen
zlew
de spiegel
Lernen beginnen
lustro
de handdoek
Lernen beginnen
ręcznik
de zeep
Lernen beginnen
mydło
de shampoo
Lernen beginnen
szampon
de tandpasta
Lernen beginnen
pasta do zębów
de tandenborstel
Lernen beginnen
szczoteczka do zębów
de kam
Lernen beginnen
grzebień
het kussen
Lernen beginnen
poduszka
het beddengoed
Lernen beginnen
pościel

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.