lekcja 2

 0    116 Datenblatt    guest3392978
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
rodzina (rodzice + dzieci)
Lernen beginnen
gezin (ouders + kinderen)
kuzynka
Lernen beginnen
neef
jestem żonaty
Lernen beginnen
ik ben getrouwd
jestem rozwiedziony
Lernen beginnen
Ik ben gescheiden
jestem zareczony
Lernen beginnen
ik ben verloofd
mąż
Lernen beginnen
mijn man, de echtgenoot
zona
Lernen beginnen
mijn vrouw, de echtgenote
rodzice
Lernen beginnen
ouders
ojczym / macocha
Lernen beginnen
stiefvader / stiefmoeder
teść/teściowa
Lernen beginnen
schoonvader/schoonmoeder
syn
Lernen beginnen
de zoon
corka
Lernen beginnen
dochter
brat
Lernen beginnen
de broer
siostra
Lernen beginnen
de zus
dziadkowie
Lernen beginnen
de grootouders
babcia
Lernen beginnen
de oma
dziadek
Lernen beginnen
de opa
wujek/ciocia
Lernen beginnen
de oom, de tante
kuzyn
Lernen beginnen
neef
kto
Lernen beginnen
wie
co
Lernen beginnen
wat
gdzie
Lernen beginnen
waar
kiedy
Lernen beginnen
wanneer
dlaczego
Lernen beginnen
waarom
jak
Lernen beginnen
hoe
dzisiaj, dziś
Lernen beginnen
vandaag
wczoraj
Lernen beginnen
gisteren
jutro
Lernen beginnen
morgen
dziś w południe
Lernen beginnen
vanmiddag
dziś wieczorem
Lernen beginnen
vanavond
dziś w nocy
Lernen beginnen
vannacht
jurto wieczorem
Lernen beginnen
morgenavond
we wtorek rano
Lernen beginnen
dinsdagochtend
rano
Lernen beginnen
ochtend
w piątek po południu
Lernen beginnen
vrijdagmiddag
w sobotę wieczorem
Lernen beginnen
zaterdagavond
w następnym tygodniu
Lernen beginnen
volgende week
za dwa tygodnie
Lernen beginnen
over twee weken
za pięć miesięcy
Lernen beginnen
over vijf maanden
za trzy lata
Lernen beginnen
over drie jaar
wtorek
Lernen beginnen
dinsdag
czwartek
Lernen beginnen
donderdag
środa
Lernen beginnen
woensdag
umówić się na spotkanie
Lernen beginnen
een afspraak maken
umawiać, umówić sie
Lernen beginnen
afspreken
umowa stoi!
Lernen beginnen
afgesproken!
pójść do kogoś z wizytą
Lernen beginnen
op bezoek / visite gaan (bij)
mam gości
Lernen beginnen
ik heb bezoek/visite
zabawa, impreza, przyjęcie
Lernen beginnen
het feest
zrobić coś fajnego (wyjście z domu)
Lernen beginnen
iets leuks doen
czy masz ochotę zrobić coś fajnego?
Lernen beginnen
heb je zin om iets leuks te doen?
może zróbmy coś fajnego?
Lernen beginnen
zullen we iets leuks doen?
wychodzic
Lernen beginnen
uitgaan
kino
Lernen beginnen
de bioscoop
wychodzić do restoracji (jeść po za domem)
Lernen beginnen
uit eten gaan
przepraszam, nie mogę
Lernen beginnen
Sorry ik kan niet
nie moge
Lernen beginnen
ik kan niet
to niezły pomysł!
Lernen beginnen
dat lijkt me leuk!
przykro mi, to się nie uda
Lernen beginnen
Het spijt me, dat lukt niet
to się nie uda
Lernen beginnen
dat lukt niet
może umówimy się następnym razem?
Lernen beginnen
zullen we een andere keer afspreken?
już
Lernen beginnen
al
niestety
Lernen beginnen
helaas
innym razem
Lernen beginnen
een andere keer
mam ochotę na kawe
Lernen beginnen
Ik heb zin in koffie
czy masz ochotę na kawę?
Lernen beginnen
heb je zin in koffie?
Mam ochotę pojeździć na rowerze
Lernen beginnen
Ik heb zin om te fietsen
czy masz ochotę pojeździć na rowerze?
Lernen beginnen
Heb je zin om te fietsen?
mam ochotę poczytać dziś wieczorem.
Lernen beginnen
Ik heb zin om vanavond te lezen.
czytać
Lernen beginnen
lezen
jak miło!
Lernen beginnen
wat leuk!
przyjemnie, miło (pozytywne słowo)
Lernen beginnen
gezellig
przyjemny wieczór
Lernen beginnen
gezellig avond
czy masz ochotę na filiżankę herbaty?
Lernen beginnen
Heb je zin in een kopje thee?
idę wstawić herbatę
Lernen beginnen
Ik ga thee zetten
czy chcesz do tego też ciastko?
Lernen beginnen
Wil je er ook een koekje bij?
czy masz ochotę się umówić?
Lernen beginnen
heb je zin om af te spreken?
może innym razem
Lernen beginnen
misschien een andere keer
albo
Lernen beginnen
of
zróbmy to!
Lernen beginnen
laten we dat doen!
jest tu przytulnie / fajnie
Lernen beginnen
het is hier gezellig/leuk
miło sobie pogadać
Lernen beginnen
gezellig kletsen
chciałbym umówić się na wizytę
Lernen beginnen
Ik wil graag een afspraak maken
kiedy masz urodziny?
Lernen beginnen
wanneer ben je jarig?
mam urodziny...
Lernen beginnen
ik ben jarig...
kiedy przyjeżdżasz do domu?
Lernen beginnen
wanneer kom je terug naar huis?
kiedy będziesz w domu?
Lernen beginnen
Wanneer kom je thuis?
jestem w domu.
Lernen beginnen
Ik ben thuis.
kiedy przyjedziesz z powrotem z Polski?
Lernen beginnen
wanneer kom je terug uit Polen?
kiedy musisz pracować?
Lernen beginnen
wanneer moet je werken?
dlaczego nic nie mówisz?
Lernen beginnen
waarom zeg je niets?
dlaczego musisz iść?
Lernen beginnen
Waarom moet je gaan?
jak ty to robisz?
Lernen beginnen
hoe doe je het?
jak szybko nauczyć się j. niderlandzkiego?
Lernen beginnen
hoe leer je snel Nederlands?
muszę jutro pracować
Lernen beginnen
ik moet morgen werken
czy muszę
Lernen beginnen
moet ik
czy muszę jutro pracować?
Lernen beginnen
moet ik morgen werken?
pięknie
Lernen beginnen
prachtig
urodziłam się w 1995
Lernen beginnen
Ik ben geboren in 1995
czy możesz wolniej mówić?
Lernen beginnen
Kan je langzamer praten?
jeszcze raz, proszę
Lernen beginnen
nog een keertje alstublieft
wolno
Lernen beginnen
langzaam
lepiej niż ja
Lernen beginnen
beter dan ik
zwierzęta
Lernen beginnen
dieren
matka chrzestna
Lernen beginnen
peetmoeder
słońce
Lernen beginnen
de zon
jesteśmy bratem i siostrą
Lernen beginnen
wij zijn broer en zus
przyjaciele
Lernen beginnen
Vrienden
przyjaciel ode mnie
Lernen beginnen
een vriend van mij
w zeszłym tygodniu
Lernen beginnen
vorige week
w tym tygodniu
Lernen beginnen
deze week
ostatni tydzień pracy
Lernen beginnen
laatste werkweek
pójdę odwiedzić mame
Lernen beginnen
Ik ga op bezoek/visite by mijn moeder
prawo jazdy
Lernen beginnen
rijbewijs
powodzenia
Lernen beginnen
Succes
przeprowadzić się
Lernen beginnen
verhuizen

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.