Lekcja 3-4

 0    304 Datenblatt    Dreeczko
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Uprawiać sport
Lernen beginnen
aan sport doen
deed, deden, (h) gedaan
ogłoszenie
Lernen beginnen
de advertentie
de (v), pl. advertenties
zgoda, dobrze
Lernen beginnen
akkoord
tylko, jedynie
Lernen beginnen
alleen
wszystko
Lernen beginnen
alles
zawsze
Lernen beginnen
altijd
odwrotnie; w inną/drugą stronę
Lernen beginnen
andersom
jabłko
Lernen beginnen
de appel
de (m), pl. appelen/appels
fotel
Lernen beginnen
de armstoel
de (m), armstoelen
ogórek
korniszon
Lernen beginnen
de augurk
de (m/v), pl. augurken
samochód
Lernen beginnen
de auto
de (m), pl. auto's
autostrada
Lernen beginnen
de autosnelweg
de (m), pl. autosnelwegen
wanna; kąpiel
Lernen beginnen
het bad
het, pl. baden
łazienka
Lernen beginnen
de badkamer
de (m/v), pl. badkamers
łóżko
Lernen beginnen
het bed
het, pl. bedden
dziękuję
Lernen beginnen
bedankt
strumień, potok
Lernen beginnen
de beek
de (m/v), pl. beken
obraz
Lernen beginnen
het beeld
het, pl. beelden
znajomy, znajoma
Lernen beginnen
de bekende
de (m/v), pl. bekenden
kubek; puchar
Lernen beginnen
de beker
de (m), pl. bekers
ważny
Lernen beginnen
belangrijk
zawód
Lernen beginnen
het beroep
het, pl. beroepen
odwiedzić, odwiedzać
Lernen beginnen
bezoeken
bezocht, bezochten, (h) bezocht
u; w
Lernen beginnen
bij
pomieszczenie gospodarcze
Lernen beginnen
de bijkeuken
de (m/v), pl. bijkeukens
kino
Lernen beginnen
de bioscoop
de (m), pl. bioscopen
niebieski
Lernen beginnen
blauw
leszcz (ryba)
Lernen beginnen
de blei
de (m/v), pl. bleien
wazon na kwiaty
Lernen beginnen
de bloemenvaas
de (m/v), pl. bloemenvazen
regał na książki
Lernen beginnen
de boekenkast
de (m/v), pl. boekenkasten
szeroki, szeroko
Lernen beginnen
breed
lęg
Lernen beginnen
het broed
het
brat
Lernen beginnen
de broer
de (m), pl. broers
most; pomost
Lernen beginnen
de brug
de (m/v), pl. bruggen
brązowy
Lernen beginnen
bruin
brutalny, brutalnie; grubiański, grubiańsko; chamski, po chamsku
Lernen beginnen
bruut
brutal, cham
Lernen beginnen
de bruut
de (m), bruten
bezsprzeczny, bezsprzecznie
Lernen beginnen
buiten kijf
sąsiad
Lernen beginnen
de buur
de (m), pl. buren
autobus
Lernen beginnen
de bus
de (m), pl. bussen
kierowca autobusu
Lernen beginnen
de buschauffeur
de (m), pl. buschauffeurs
sąsiad
Lernen beginnen
de buurman
de (m), pl. buurmannen
sąsiadka
Lernen beginnen
de buurvrouw
de (v), pl. buurvrouwen
kamera; aparat fotograficzny
Lernen beginnen
de camera
de (m/v), pl. camera's
centrum
Lernen beginnen
het centrum
het, pl. centra/centrums
klub
Lernen beginnen
de club
de (m/v), pl. clubs
kolega, koleżanka z pracy
Lernen beginnen
de collega
de (m/v), pl. collega's
wygodny, wygodnie
Lernen beginnen
comfortabel
komputer
Lernen beginnen
de computer
de (m), pl. computers
kontakt
Lernen beginnen
het contact
het, pl. contacten
tam
Lernen beginnen
daar
dlatego
Lernen beginnen
daaroom
zgadza się, to prawda, racja
Lernen beginnen
dat klopt
Dania
Lernen beginnen
Denemarken
dialog
Lernen beginnen
de dialoog
de (m), pl. dialogen
dyskutować
Lernen beginnen
discussiëren
discussieerde, discussieerden, (h) gediscusieerd
córka
Lernen beginnen
de dochter
de (v), pl. dochters
robić
Lernen beginnen
doen
deed, deden, (h) gedaan
ciemny, ciemno
Lernen beginnen
donker
prysznic
Lernen beginnen
de douche
de (m/v), douches
coś do picia
Lernen beginnen
het drankje
het, pl. drankjes
trwać
Lernen beginnen
duren
duurde, duurden, (h) geduurd
mieć odwagę
Lernen beginnen
durven
durfde, durfden, (h) gedurfd
więc, zatem
Lernen beginnen
dus
drogi, drogo
Lernen beginnen
duur
pchać, popchnąć
Lernen beginnen
duwen
duwde, duwden, (h) geduwd
odtwarzacz DVD
Lernen beginnen
de dvd-speler
de (m), pl. dvd-spelers
małżonek, mąż
Lernen beginnen
de echtgenoot
de (m), pl. echtgenoten
małżonka, żona
Lernen beginnen
de echtgenote
de (v), pl. echtgenoten/echtgenotes
małżeństwo
Lernen beginnen
het echtpaar
het, pl. echtparen
mieć/czuć do kogoś/czegoś wstręt/obrzydzenie
Lernen beginnen
een hekel aan iemand/iets hebben
rodzina jednego rodzica
Lernen beginnen
het eenoudergezin
het, pl. eenoudergezinnen
jeść, zjeść
Lernen beginnen
eten
at, aten, (h) gegeten
równie, równo, tak samo
Lernen beginnen
even
rodzina
Lernen beginnen
de familie
de (v), pl. families
imprezować
Lernen beginnen
feesten
feestte, feestten, (h) gefeest
rower
Lernen beginnen
de fiets
de (m/v), pl. fietsen
kuchenka
Lernen beginnen
het fornuis
het, pl. fornuizen
zdjęcie
Lernen beginnen
de foto
de (m/v), pl. foto's
błędny, błędnie; niepoprawny, niepoprawnie
Lernen beginnen
fout
błąd
Lernen beginnen
de fout
de (m/v), pl. fouten
siła, energia
Lernen beginnen
de fut
de (m/v)
perkoz dwuczuby
ptak
Lernen beginnen
de fuut
de (m), pl. futen
iść, jechać
Lernen beginnen
gaan
ging, gingen (z) gegaan
żółty
Lernen beginnen
geel
żaden
zaprzeczenie rzeczownika
Lernen beginnen
geen
cieszyć się czymś, czerpać z czegoś przyjemność
Lernen beginnen
genieten van
genoot, genoten, (h) genoten
wspaniały, wspaniale
Lernen beginnen
geweldig
miły, miło; przytulny, przytulnie
Lernen beginnen
gezellig
rodzice wraz z dziećmi
Lernen beginnen
het gezin
het, pl. gezinnen
zdrowy, zdrowo
Lernen beginnen
gezond
dzięki Bogu
Lernen beginnen
godzijndank
miłej podróży
Lernen beginnen
goede reis
tani, tanio
Lernen beginnen
goedkoop
ziarno; zboże
Lernen beginnen
het grein
het, pl. greinen
chwytać, chwycić
Lernen beginnen
grijpen
greep grepen (h) gegrepen
szary
Lernen beginnen
grijs
zielony
Lernen beginnen
groen
babcia
Lernen beginnen
de grootmoeder
de (v), pl. grootmoeders
dziadkowie
Lernen beginnen
de grootouders
de (pl.)
Serdecznie witamy!
Lernen beginnen
Hartelijk welkom!
dziadek
Lernen beginnen
de grootvader
de (m), pl. grootvaders
przekąska
Lernen beginnen
het hapje
het, pl. hapjes
port
Lernen beginnen
de haven
de (m/v), pl. havens
ochrypły, zachrypnięty
Lernen beginnen
hees
drażliwy, delikatny
Lernen beginnen
heikel
zdrowie, pomyślność; błogosławieństwo; zbawienie
Lernen beginnen
het heil
hałas, wrzawa
Lernen beginnen
de heisa
de (m)
jasny, jasno
Lernen beginnen
helder
hobby, zainteresowania
Lernen beginnen
de hobby
de (m), pl. hobby's
ile
Lernen beginnen
hoeveel
pies
Lernen beginnen
de hond
de (m), pl. honden
sto, setka
Lernen beginnen
het honderd
het, pl. honderden
piesek
Lernen beginnen
het hondje
het, pl. hondjes
Węgry
Lernen beginnen
Hongarije
hotel
Lernen beginnen
het hotel
het, pl. hotels
gospodyni domowa
Lernen beginnen
de huisvrouw
de (v), pl. huisvrouwen
w pobliżu, w okolicy
Lernen beginnen
in de buurt
w centrum
Lernen beginnen
in het centrum
w porządku
Lernen beginnen
in orde
urządzony
Lernen beginnen
ingericht
interesujący, interesująco; ciekawy, ciekawie
Lernen beginnen
interessant
nie ma
Lernen beginnen
is weg
schronisko młodzieżowe
Lernen beginnen
de jeugdherberg
de (m/v), pl. jeugdherbergen
młody, młodo
Lernen beginnen
jong
pokój
Lernen beginnen
de kamer
de (m/v), pl. kamers
szafa
Lernen beginnen
de kast
de (m/v), pl. kasten
kot
Lernen beginnen
de kat
de (m/v), pl. katten
kamień, głaz; kamień brukowy, kocie łby
Lernen beginnen
de kei
de (m), pl. keien
kuchnia
Lernen beginnen
de keuken
de (m/v), pl. keukens
spójrz, zobacz
Lernen beginnen
kijk eens
oglądać, obejrzeć; spoglądać, spojrzeć
Lernen beginnen
kijken
keek, keken, (h) gekeken
dziecko
Lernen beginnen
het kind
het, pl. kinderen
pokój dziecięcy
Lernen beginnen
de kinderkamer
de (m/v), pl. kinderkamers
być gotowym
Lernen beginnen
klaar zijn
was, waren, (z) geweest
wnuczka
Lernen beginnen
de kleindochter
de (v), kleindochters
szafa na ubrania
Lernen beginnen
de kleerkast
de (m/v), pl. kleerkasten
wnuki
Lernen beginnen
de kleinkinderen
(pl.)
wnuk
Lernen beginnen
de kleinzoon
de (m), pl. kleinzonen/kleinzoons
zgadza się, to prawda, racja
Lernen beginnen
klopt
praca, robota, fucha
Lernen beginnen
de klus
de (m), pl. klussen
szablodziób
Lernen beginnen
de kluut
de (m), pl kluten
lodówka
Lernen beginnen
de koelkast
de (m/v), pl koelkasten
ekspres do kawy
Lernen beginnen
de koffiemachine
de (v), pl. koffiemachines
kopia
Lernen beginnen
de kopie
de (v), pl. kopieën
kosztować
Lernen beginnen
kosten
kostte, kostten, (h) gekost
knajpa
Lernen beginnen
de kroeg
de (m/v), pl. kroegen
lampa
Lernen beginnen
de lamp
de (m/v), pl. lampen
laik, świecki
Lernen beginnen
de leek
de (m), pl. leken
łupek
Lernen beginnen
het lei
przyjemny przyjemnie; smaczny smacznie
Lernen beginnen
lekker
brzydki, brzydko
Lernen beginnen
lelijk
nauczyciel
Lernen beginnen
de leraar
de (m), pl. leraars/leraren
nauczycielka
Lernen beginnen
de lerares
de (m), pl. leraressen
ładnie, miło, przyjemnie, fajnie
Lernen beginnen
leuk
zwłoki
Lernen beginnen
het lijk
nocować, przenocować; pomieszkiwać
Lernen beginnen
logeren
logeerde, logeerden, (h) gelogeerd
mama (zdrobniale)
Lernen beginnen
de mama
mamma, mammie, mams (v)
przynieść ze sobą
Lernen beginnen
meebrengen
bracht mee, brachten mee, (h)meegebraacht
maj
Lernen beginnen
de Mei
de (m)
dziewczyna, dziewczynka
Lernen beginnen
het meisje
het, pl meisjes
razem wspólnie
Lernen beginnen
met elkaar
= samen
średniowieczny
Lernen beginnen
middeleeuws
forma dopełnieniowa do ik
Lernen beginnen
mij
miliard
Lernen beginnen
het miljard
milion
Lernen beginnen
het miljoen
matka
Lernen beginnen
de moeder
de (v), pl. moeders
osad, fusy; gleba torfowa
Lernen beginnen
de moer
de (m/v), pl. moeren
ładny, ładnie
Lernen beginnen
mooi
miękki, miękko; delikatny, delikatnie
Lernen beginnen
murw
do
Lernen beginnen
naar
stolik nocny
Lernen beginnen
het nachtkastje
het, pl. nachtkasjes
natura
Lernen beginnen
de natuur
(v)
kuzyn; brat cioteczny; bratanek; siostrzeniec
Lernen beginnen
de neef
de (m), pl. neven
kuzynka; siostra cioteczna; bratanica; siostrzenica
Lernen beginnen
de nicht
de (v), pl. nichten
brać, wziąć
Lernen beginnen
nemen
nam, namen, (h) genomen
nieprawdaż?
Lernen beginnen
nietwaar
nowy
Lernen beginnen
nieuw
jeszcze
Lernen beginnen
nog
pożyteczny, pożytecznie, użyteczny, przydatny
Lernen beginnen
nuttig
albo, lub; czy
Lernen beginnen
of
w zdaniu podrzędnym, np: I vraag, of je begrijpt. - Pytam, czy rozumiesz
babunia
Lernen beginnen
de oma
de (v), pl. oma's
temat
Lernen beginnen
het onderwerp
het, pl. onderwerpen
odkrywać, odkryć
Lernen beginnen
ontdekken
ontdekte, ontdekten, (h) ontdekt
wuj, stryj
Lernen beginnen
de oom
de (m), pl. ooms
dziadzia
Lernen beginnen
de opa
de (m), pl. opa's
rozwiązanie
Lernen beginnen
de oplossing
de (v), pl. oplossingen
rodzic
Lernen beginnen
de ouder
de (m), pl. ouders
tato
Lernen beginnen
de papa
pappa, pappie, paps (m)
robić przerwę
Lernen beginnen
pauzeren
pauzeerde, pauzeerden, (h) gepauzeerd
badać, wybadać, sondować
Lernen beginnen
peilen
peilde, peilden, (h) gepeild
pensjonat
Lernen beginnen
het pension
het, pl. pensions
na/za osobę
Lernen beginnen
per persoon
doskonały, doskonale
Lernen beginnen
perfect
osoba
Lernen beginnen
de persoon
de (m), pl. personen
pizzeria
Lernen beginnen
de pizzeria
de (v), pl. pizzeria's
łup
Lernen beginnen
de poet
(m/v)
wspaniały, wspaniale
Lernen beginnen
prachtig
praktyczny, praktycznie
Lernen beginnen
praktisch
problem
Lernen beginnen
het probleem
het, pl. problemen
projekt
Lernen beginnen
het project
het, pl. projecten
puree
Lernen beginnen
de puree
(v)
studnia
Lernen beginnen
de put
de (m), lp. b putten
radioodbiornik
Lernen beginnen
het radiotoestel
het, pl. radiotoestellen
podawać, podać
Lernen beginnen
reiken
reikte, reikten, (h) gereikt
podróżny, pasażer; turysta
Lernen beginnen
de reiziger
de (m), pl. reizigers
naprawa
Lernen beginnen
de reparatie
de (v), pl. reparaties
naprawiać, naprawić, zreperować
Lernen beginnen
repareren
repareerde, repareerden, (h) gerepareerd
bogaty
Lernen beginnen
rijk
czerwony
Lernen beginnen
rood
spokojny, spokojnie
Lernen beginnen
rustig
nudny, nudno
Lernen beginnen
saai
synowa
Lernen beginnen
de schoondochter
de (v), pl. schoondochters
teściowa
Lernen beginnen
de schoonmoeder
de (v), pl. schoonmoeders
teściowie
Lernen beginnen
de schoonouders
de (pl.)
teść
Lernen beginnen
de schoonvader
de (m), pl. schoonvaders
zięć
Lernen beginnen
de schoonzoon
de (m), pl. schoonzonen/schoonzoons
szwagierka
Lernen beginnen
de schoonzus
de (v), pl. schoonzussen
serwis
Lernen beginnen
de service
de (m), pl. services
sypialnia
Lernen beginnen
de slaapkamer
de (m/v), pl. slaapkamers
spać
Lernen beginnen
slapen
sliep, sliepen, (h) geslapen
tylko, zaledwie
Lernen beginnen
slechts
szczupły; wąski
Lernen beginnen
smal
szybki, szybko
Lernen beginnen
snel
kanapa, sofa
Lernen beginnen
de sofa
de (m), pl. sofa's
sport
Lernen beginnen
de sport
de (m/v), pl. sporten
stać
Lernen beginnen
staan
stond, stonden, (h) gestaan
centrum miasta
Lernen beginnen
het stadscentrum
het, pl. stadscentra/stadscentrums
wciąż, ciągle
Lernen beginnen
steeds
brat przyrodni
Lernen beginnen
de stiefbroer
de (m), pl. stiefbroers
pasierbica
Lernen beginnen
de stiefdochter
de (v), pl. stiefdochters
macocha
Lernen beginnen
de stiefmoeder
de (v), pl. stiefmoeders
ojczym
Lernen beginnen
de stiefvader
de (m), pl. stiefvaders
pasierb
Lernen beginnen
de stiefzoon
de (m), pl. stiefzonen/stiefzoons
siostra przyrodnia
Lernen beginnen
de stiefzuster
de (v), pl. stiefzusters
sztywny, sztywno; drętwy, drętwo
Lernen beginnen
stijf
krzesło
Lernen beginnen
de stoel
de (m), pl. stoelen
odkurzacz
Lernen beginnen
de stofzuiger
de (m), pl. stofzuigers
zatrzymywać, zatrzymać, przestać
Lernen beginnen
stoppen
stopte, stopten, (h/z) gestopt
plaża
Lernen beginnen
het strand
het, pl. stranden
spacer po plaży, przechadzka po plaży
Lernen beginnen
de strandwandeling
de (v), pl. strandwandelingen
żelazko
Lernen beginnen
het strijkijzer
het, pl. strijkijzers
student
Lernen beginnen
de student
de (m), pl. studenten
studiować
Lernen beginnen
studeren
studeerde, studeerden, (h) gestudeerd
stół
Lernen beginnen
de tafel
de (m/v), pl. tafels
ciotka
Lernen beginnen
de Tante
de (v), pl. tantes
dywan
Lernen beginnen
het tapijt
het, pl. tapijten
zbyt, za
Lernen beginnen
te
miska; wanienka
Lernen beginnen
de teil
de (m/v), pl. teilen
telewizor
Lernen beginnen
het televisietoestel
het, pl. televisietoestellen
w domu
Lernen beginnen
thuis
czas
Lernen beginnen
de tijd
de (m), pl. tijden
ogród
Lernen beginnen
de tuin
de (m), pl. tuinen
zajmować się ogrodem, pracować w ogrodzie
Lernen beginnen
tuinieren
tuinierde, tuinierden, (h) getuinierd
wycieczka
Lernen beginnen
het uitstapje
het, pl. uitstapjes
wazon
Lernen beginnen
de vaas
de (m/v), pl. vazen
ojciec
Lernen beginnen
de vader
de (m), pl. vaders
domek letniskowy
Lernen beginnen
het vakantiehuis
het, pl vakantiehuizen
z zawodu
Lernen beginnen
van beroep
od czegoś
(np od 10 euro, od godziny 9)
Lernen beginnen
vanaf
vanaf 10 euro, vanaf 9.00
przez
Lernen beginnen
via
znaleźć
Lernen beginnen
vinden
vond, vonden, (h) gevonden
targ rybny
Lernen beginnen
de vismarkt
de (m/v)
stopa
Lernen beginnen
de voet
(m)
dla
Lernen beginnen
voor
przyjaciel; partner, potocznie: chłopak
Lernen beginnen
de vriend
de (m), pl. vrienden
przyjaciółka, dziewczyna, partnerka
Lernen beginnen
de vriendin
de (v), pl. vriendinnen
wolny
Lernen beginnen
vrij
kobieta; żona
Lernen beginnen
de vrouw
de (v), pl. vrouwen
spacerować
Lernen beginnen
wandelen
wandelde, wandelden, (h) gewandeld
spacer
Lernen beginnen
de wandeling
(v) pl. wandelingen
pralka
Lernen beginnen
de wasmachine
de (v) pl. wasmachines
umywalka
Lernen beginnen
de wastafel
de (m/v) pl. wastafels
czajnik
Lernen beginnen
de waterkoker
de (m) pl. waterkokers
znowu; z powrotem
Lernen beginnen
weer
pogoda
Lernen beginnen
het weer
przydrożna restauracja; zajazd
Lernen beginnen
het wegrestaurant
het, pl. wegrestaurants
mało
Lernen beginnen
weinig
torba myśliwska
Lernen beginnen
de weitas
de (m/v), pl. weitassen
szlochać, łkać
Lernen beginnen
wenen
weende, weenden, (h) geweend
pracować; działać
Lernen beginnen
werken
werkte, werkten, (h) gewerkt
gabinet, pokoj do pracy
Lernen beginnen
de werkkamer
de (m/w), pl. werkkammers
szeroki, szeroko
Lernen beginnen
wijd
mądry, mądrze
Lernen beginnen
wijs
sklep
Lernen beginnen
de winkel
de (m), pl. winkels
ulica handlowa
Lernen beginnen
de winkelstraat
de (m/w), pl. winkelstraten
matematyka
Lernen beginnen
de wiskunde
(v)
biały
Lernen beginnen
wit
mieszkanie
Lernen beginnen
de woning
de (v), pl. woningen
pokój dzienny
Lernen beginnen
de woonkamer
de (m/v), pl. woonkamers
morze
Lernen beginnen
de zee
(m/v)
chory
Lernen beginnen
ziek
widzieć, zobaczyć, patrzeć
Lernen beginnen
zien
zag, zagen, (h) gezien
tak (np. w porównaniach)
Lernen beginnen
zo
szukać
Lernen beginnen
zoeken
zocht, zochten, (h) gezocht
słodki, słodko
Lernen beginnen
zoet
promień słońca
Lernen beginnen
de zonnestraal
de (m/v), pl. zonnestralen
syn
Lernen beginnen
de zoon
de (m), pl. zonen/zoons
westchnienie
Lernen beginnen
de zucht
de (m), pl. zuchten
żądza
Lernen beginnen
de zucht
(m/v)
siostra
Lernen beginnen
de zus
de (v), pl. zussen
kwaśny, kwaśno
Lernen beginnen
zuur
szwagier
Lernen beginnen
de zwager
de (m), pl. zwagers
czarny
Lernen beginnen
zwart

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.