→ Lekcja 4 → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
Na zdrowie, toast, Twoje zdrowie Lernen beginnen		proost
z przyjemnością Lernen beginnen		met plezier
serdecznie pozdrawiam Lernen beginnen		hartelijke groeten
Z poważaniem Lernen beginnen		Hoogachtend
witam Lernen beginnen		welkom
Miłego dnia! Lernen beginnen		prettige dag
do zobaczenia! (np. w sklepie) Lernen beginnen		tot ziens
Do zobaczenia! Lernen beginnen		Tot kijk
do zobaczenia jutro Lernen beginnen		tot morgen
który / która / które Lernen beginnen		welke / welk
Czy możesz to powtórzyć? Lernen beginnen		Kun je dat herhalen?
powtórka Lernen beginnen		herhaling
Czy możesz przeliterować? Lernen beginnen		kun je dat spellen?
Skąd jesteś? Skąd pochodzisz? Lernen beginnen		Waar kom je vandaan?
Pochodzę z Polski Lernen beginnen		Ik kom uit Polen
Gdzie mieszkasz? Lernen beginnen		Waar woon je?
pchać / popychać Lernen beginnen		duwen
ciągnąć, przyciągać Lernen beginnen		trekken
Uwaga stopień! Lernen beginnen		pas op de drempel
drzwi ewakuacyjne Lernen beginnen		nooduitgang
niezbędnie, koniecznie Lernen beginnen		noodzakelijk
skierowanie, karta polecająca (np. do lekarza specjalisty) Lernen beginnen		verwijskaart
Chce się z tobą umówić. Chcę cię poznać Lernen beginnen		Ik wil met jou afspreken
Chcę się umówić z lekarzem Lernen beginnen		Ik wil met de dokter afspreken
opiekować się, dbać Lernen beginnen		zorgen
opieka Lernen beginnen		zorg
wyleczyć Lernen beginnen		genezen
kłamstwo Lernen beginnen		leugen
wygadywać kłamstwa, kłamać Lernen beginnen		leugens vertellen
kłamać Lernen beginnen		liegen
nie prawda Lernen beginnen		niet waar
na prawdę! prawda Lernen beginnen		wel waar
prawda Lernen beginnen		de waarheid
Kłamiesz! Lernen beginnen		Jij liegt!
nie mówisz prawdy Lernen beginnen		jij vertelt niet de waarheid
droga Lernen beginnen		weg
Prowadzić Lernen beginnen		Leiden
przyjść Lernen beginnen		komen
on przyjdzie Lernen beginnen		hij komt
dawać Lernen beginnen		geven
brać Lernen beginnen		nemen
Szlachta Lernen beginnen		Adel
lepiej Lernen beginnen		beter
ptak Lernen beginnen		vogel
szczekać, ujadać Lernen beginnen		blaffen
pies Lernen beginnen		hond
ugryźć, gryźć Lernen beginnen		bijten
jabłko Lernen beginnen		appel
padać, upadać Lernen beginnen		vallen
drzewo Lernen beginnen		boom
szczur Lernen beginnen		rat
opuszczać, odchodzić Lernen beginnen		verlaten
tonąć Lernen beginnen		zinken
tonący statek Lernen beginnen		zinkende schip
jeść Lernen beginnen		eten
topić się (człowiek) Lernen beginnen		verdrinken
Róża Lernen beginnen		roos
bez (czegoś) Lernen beginnen		zonder
Cierń, kolec Lernen beginnen		Doorn
szczęśliwy Lernen beginnen		gelukkig
szczęście Lernen beginnen		geluk
pośpiech, spieszyć się Lernen beginnen		haasten
koń Lernen beginnen		het paard
wąchać, czuć zapach Lernen beginnen		ruiken
stajnia Lernen beginnen		stal
kłamstwa Lernen beginnen		leugens
miłość Lernen beginnen		liefde
ślepy, niewidomy Lernen beginnen		blind
potop (biblijny) Lernen beginnen		zondevloed
grzech Lernen beginnen		zonde
cierpliwy Lernen beginnen		geduldig
cierpliwość Lernen beginnen		geduld
rąbać, wycinać Lernen beginnen		hakken
wiór (drewniany) Lernen beginnen		Spaander
drzazga Lernen beginnen		Splinter
dym, palić papierosy Lernen beginnen		rook
nie palić (papierosów) Lernen beginnen		niet roken
Zakaz palenia Lernen beginnen		roken verboden

Lekcja 4

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr