lekcja 5

 0    83 Datenblatt    Nel
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
dzisiaj
Lernen beginnen
vandaag
jutro
Lernen beginnen
morgen
wczoraj
Lernen beginnen
gisteren
rano
Lernen beginnen
's morgens
po południu
Lernen beginnen
's middags
wieczorem
Lernen beginnen
's avonds
w nocy
Lernen beginnen
's nachts
Idę robić zakupy
Lernen beginnen
Ik ga boodschappen doen
Proszę?, Słucham? zakupy
Lernen beginnen
Zegt u/zeg het maar?
Coś jeszcze?
Lernen beginnen
Anders nog iets?
To wszystko?
Lernen beginnen
Dat was het?
Proszę kilogram jabłek.
Lernen beginnen
Mag ik een kilo appels.
Proszę dwie czerwone papryki.
Lernen beginnen
Ik wil graag twee rode paprika's.
Jednego ogórka proszę.
Lernen beginnen
Een komkommer alstublieft.
Ile kosztuje...?
Lernen beginnen
Hoeveel kost ...?
Jak drogie jest...?
Lernen beginnen
Hoe duur is ...?
Ile kosztuje wszystko razem?
Lernen beginnen
Hoeveel is het bij elkaar?
chodzić do sklepu
Lernen beginnen
winkelen
robić zakupy spożywcze
Lernen beginnen
boodschappen doen
Poczekaj chwilkę!
Lernen beginnen
Wacht even!
Jeszcze tylko...
Lernen beginnen
Nog even...
próbować
Lernen beginnen
proberen
przymierzyć
Lernen beginnen
passen
Dobrze mi/ci w tym.
Lernen beginnen
Het staat me / je goed.
Nie dobrze mi w tym.
Lernen beginnen
Het staat me niet goed.
za długie
Lernen beginnen
te lang
za krótkie
Lernen beginnen
te kort
za małe
Lernen beginnen
te klein
za duże
Lernen beginnen
te groot
To jest teraz modne
Lernen beginnen
Het is nu in.
Tamte buty są dobre
Lernen beginnen
Die schoenen zitten goed.
Te buty są za wąskie.
Lernen beginnen
Deze schoenen zijn te smal.
ocena pozytywna, ujdzie, może być- ubrannie
Lernen beginnen
valt mee
ocena negatywna, nie dobrze, ciężko-ubranie
Lernen beginnen
valt tegen
Jaki ma Pani rozmiar?
Lernen beginnen
Welke maat heeft u?
Jaki masz rozmiar?
Lernen beginnen
Welke maat heb je?
Mam rozmiar 40.
Lernen beginnen
Ik heb maat 40
jeden kilogram
Lernen beginnen
een kilo
pół kilograma
Lernen beginnen
een pond
ćwierć kilo
Lernen beginnen
half pond
godzina
Lernen beginnen
een uur
pół godziny
Lernen beginnen
een half uur
kwadrans
Lernen beginnen
een kwartier
minuta
Lernen beginnen
een minuut
sekunda
Lernen beginnen
een seconde
Która jest godzina?
Lernen beginnen
Hoe laat is het?
O której przyjdziesz?
Lernen beginnen
Hoe laat kom je?
Jest 4.15
Lernen beginnen
Het is 4.15 uur
o 10 godzinie
Lernen beginnen
om 10 uur
Jestem spóźniony
Lernen beginnen
Ik ben te laat
Pan przyszedł za wcześnie
Lernen beginnen
U bent te vroeg.
Nie przyjdziemy na czas.
Lernen beginnen
We kom niet op tijd.
Przyszliście w samą porę
Lernen beginnen
Jullie zijn net op tijd
Proszę wejść!
Lernen beginnen
Komt u binnen!
Proszę usiąść!
Lernen beginnen
Gaat u zitten!
Chodźmy!
Lernen beginnen
Laten we gaan!
Napijmy się czegoś!
Lernen beginnen
Laten we wat drinken!
ta-de
Lernen beginnen
Deze
tamta-de
Lernen beginnen
Die
tu
Lernen beginnen
hier
tam
Lernen beginnen
daar
to-het
Lernen beginnen
dit
tamto-het
Lernen beginnen
dat
kapelusz
Lernen beginnen
hoed
sweter
Lernen beginnen
trui
noga
Lernen beginnen
been
buty
Lernen beginnen
schoenen
stopy
Lernen beginnen
voeten
Zróbmy coś!
Lernen beginnen
Laten we dat doen!
Zaśpiewajmy!
Lernen beginnen
Laten we singen!
Chodźmy spać!
Lernen beginnen
Laten we gaan slapen!
Wyjdźmy na dwór!
Lernen beginnen
Laten we naar buiten gaan!
Ja tylko chce zajrzeć do środka.
Lernen beginnen
Ik wil even binnen kijken.
Jak myslisz?
Lernen beginnen
Hoe vind je het?
obydwa
Lernen beginnen
allebei
Niebieski zawsze mi pasuje.
Lernen beginnen
Blauw staat me altijd goed.
Jeszcze tylko
Lernen beginnen
nog even
własnie
Lernen beginnen
juiste
sprzedaje pan...?
Lernen beginnen
verkoopt u...?
pasuje?
Lernen beginnen
even passen?
troche za małe
Lernen beginnen
een beetje smal
szersze
Lernen beginnen
breder
właściwie
Lernen beginnen
eigenlijk

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.