Niderlandzki Fiszki 07

 0    35 Datenblatt    karoltabaka
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Kochałem swoje życie i pieniądze w Holandii.
Lernen beginnen
Ik hield van mijn leven en mijn geld in Nederland.
On nie lubił szkoły.
Lernen beginnen
Hij hield niet van school.
Trzymaliśmy się za ręce.
Lernen beginnen
We hielden elkaars handen vast.
Pomagała ojcu w pracach w ogrodzie.
Lernen beginnen
Ze hielp haar vader bij het werk in de tuin.
Paweł pomógł mi w przeprowadzce.
Lernen beginnen
Pawel hielp me verhuizen.
Pomagaliśmy sobie nawzajem.
Lernen beginnen
We hielpen elkaar.
To pomogło.
Lernen beginnen
Dat hielp.
Pomogłeś mi.
Lernen beginnen
Jij hielp mij.
Kto ci pomógł?
Lernen beginnen
Wie hielp jou?
Wszystkim pomogłem.
Lernen beginnen
Ik hielp iedereen.
Pies nasikał mi na buty.
Lernen beginnen
Het hondje plaste op mijn schoenen.
Nasikałem na drzewo.
Lernen beginnen
Im plaste tegen de boom.
Na początku nie wiedziałem, co robić.
Lernen beginnen
In het begin wist ik niet wat te doen.
Gdybym wiedział, powiedziałbym ci.
Lernen beginnen
Als ik het wist, zou ik het je zeggen.
Nie wiedziałem tego.
Lernen beginnen
Dat wist ik niet.
Nie wiedziałem co powiedzieć i milczałem.
Lernen beginnen
Ik wist niet wat te zeggen, en zweeg.
Skąd wiedziałeś, że się ożenił?
Lernen beginnen
Hoe wist je dat hij getrouwd is?
Chciałbym wiedzieć, gdzie on był!
Lernen beginnen
Ik wou dat ik wist waar hij was!
Nikt nie wiedział.
Lernen beginnen
Niemand wist het.
Gdybym tylko wiedział, jak to zrobić!
Lernen beginnen
Als ik maar wist hoe ik dat moet doen!
Przybyłem, zobaczyłem, zwyciężyłem.
Lernen beginnen
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Widziałem, jak pracujecie i nie przeszkadzałem wam.
Lernen beginnen
Ik zag jullie werken en heb jullie niet gestoord.
Rozejrzałem się dookoła, ale nic nie zobaczyłem.
Lernen beginnen
Ik keek rond, maar zag niets.
Widziałem go tylko przez chwilę.
Lernen beginnen
Ik zag hem maar heel even.
Szczegółowo opisał to, co zobaczył.
Lernen beginnen
Gedetailleerd vertelde hij wat hij zag.
Wyglądała, jakby chorowała od dawna.
Lernen beginnen
Ze zag eruit alsof ze lange tijd ziek geweest was.
Dotarłem na czas, ale cię nie widziałem!
Lernen beginnen
Ik was daar op tijd, maar ik zag je niet!
Wyglądała na smutną.
Lernen beginnen
Zij zag er triestig uit.
Jak tylko ją zobaczyłem zakochałem się w niej.
Lernen beginnen
Zodra ik haar zag, was ik verliefd op haar.
Widziałem, jak na mnie patrzył.
Lernen beginnen
Ik zag hem naar mij kijken.
Czy samochód wyglądał na stary?
Lernen beginnen
Zag de auto er oud uit?
Starzec wyglądał imponująco.
Lernen beginnen
De oude man zag er indrukwekkend uit.
Widziałem, jak wchodził do sklepu.
Lernen beginnen
Ik zag hem de winkel binnengaan.
Nie widzieliśmy go nigdzie.
Lernen beginnen
We zagen hem nergens.
Widziałem dziś sam wiesz co na targu.
Lernen beginnen
Ik zag je-weet-wel vandaag op de markt.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.