Niderlandzki nie gryzie lekcja 1

 0    242 Datenblatt    chomikellie
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
brat
Lernen beginnen
de broer
rower
Lernen beginnen
de fiets
szczęśliwy
Lernen beginnen
gelukkig
skąpy
Lernen beginnen
gierig
szary
Lernen beginnen
grijs
włosy
Lernen beginnen
het haar
jesień
Lernen beginnen
herfst
głowa
Lernen beginnen
het hoofd
wzgórze
Lernen beginnen
de heuvel
matka
Lernen beginnen
de moeder
plac
Lernen beginnen
het plein
cena
Lernen beginnen
de prijs
śliwka
Lernen beginnen
de Pruim
prawo jazdy
Lernen beginnen
het rijbewijs
plecy
Lernen beginnen
de rug
ramię
Lernen beginnen
de schouder
klucz
Lernen beginnen
de sleutel
cebula
Lernen beginnen
de ui
dorosły
Lernen beginnen
de volwassen
wesoły
Lernen beginnen
vrolijk
mądry
Lernen beginnen
wijs
rzęsa
Lernen beginnen
de wimper
sklep
Lernen beginnen
de winkel
biały
Lernen beginnen
wit
do zobaczenia później
Lernen beginnen
tot straks
do zobaczenia później
Lernen beginnen
tot later
przyjemne, milo mi
Lernen beginnen
aangenaam
miło cię poznać
Lernen beginnen
prettig met je kennis te maken
jak się masz
Lernen beginnen
hoe is het met jou
jak się masz?
Lernen beginnen
hoe gaat het met u?
bardzo
Lernen beginnen
heel
zły, źle
Lernen beginnen
slecht
w porządku, może być
Lernen beginnen
het gaat wel
świetny
Lernen beginnen
uitstekend
jak masz na imię? kto ty
Lernen beginnen
hoe heet je?
jak masz na imię
Lernen beginnen
wat is jouw naam
Nazywam się
Lernen beginnen
mijn naam is
Skąd jesteś?
Lernen beginnen
waar kom je vandaan?
Z jakiego kraju pochodzisz?
Lernen beginnen
uit welk land kom je?
gdzie mieszkasz?
Lernen beginnen
waar woon je?
na której ulicy mieszkasz?
Lernen beginnen
in welke straat woon je?
w jakich językach mówisz?
Lernen beginnen
welke talen spreek jij?
miły
Lernen beginnen
aardig
chory
Lernen beginnen
ziek
zmęczony
Lernen beginnen
moe
stąd
Lernen beginnen
van hier
z nami
Lernen beginnen
met ons
polak
Lernen beginnen
Pool
polka
Lernen beginnen
poolse
Polskie
Lernen beginnen
pools
holenderka
Lernen beginnen
nederlandse
polacy
Lernen beginnen
Polen
holenderzy
Lernen beginnen
nederlanders
Niemcy
Lernen beginnen
duitsland
Niemiec
Lernen beginnen
duitser
Niemka
Lernen beginnen
duitse
niemcy (ludzie)
Lernen beginnen
duitsers
Niemiecki
Lernen beginnen
duits
belgia
Lernen beginnen
België
belgijka
Lernen beginnen
Belgische
belgowie
Lernen beginnen
Belgen
hiszpania
Lernen beginnen
Spanje
hiszpan
Lernen beginnen
Spanjaard
hiszpanka
Lernen beginnen
Spaanse
hiszpanie
Lernen beginnen
spanjaarden
hiszpański
Lernen beginnen
Spaans
francja
Lernen beginnen
Frankrijk
francuz
Lernen beginnen
Fransman
francuzka
Lernen beginnen
Francaise
francuzi
Lernen beginnen
Fransen
francuzki
Lernen beginnen
Frans
wlochy
Lernen beginnen
Italië
wloch
Lernen beginnen
Italiaan
wloszka
Lernen beginnen
Italiaanse
wlosi
Lernen beginnen
Italianen
włoski
Lernen beginnen
Italiaans
Brytyjka
Lernen beginnen
Britse
brytyjczycy
Lernen beginnen
Britten
liczba
Lernen beginnen
het getal
3
Lernen beginnen
drie
4
Lernen beginnen
vier
7
Lernen beginnen
zeven
12
Lernen beginnen
twaalf
13
Lernen beginnen
dertien
14
Lernen beginnen
veertien
20
Lernen beginnen
twintig
30
Lernen beginnen
dertig
40
Lernen beginnen
veertig
poniedziałek
Lernen beginnen
maandag
wtorek
Lernen beginnen
dinsdag
sroda
Lernen beginnen
woensdag
czwartek
Lernen beginnen
donderdag
piątek
Lernen beginnen
vrijdag
sobota
Lernen beginnen
zaterdag
w niedzielę
Lernen beginnen
op zondag
miesiąc
Lernen beginnen
de maand
styczeń
Lernen beginnen
januari
luty
Lernen beginnen
februari
marzec
Lernen beginnen
maart
maj
Lernen beginnen
mei
w grudniu
Lernen beginnen
in december
pora roku
Lernen beginnen
het seizoen
wiosna
Lernen beginnen
de lente
rano / rano
Lernen beginnen
de morgen / de ochtend
poludnie
Lernen beginnen
de middag
tej nocy
Lernen beginnen
vannacht
wakacje święto
Lernen beginnen
de feestdag
urodziny
Lernen beginnen
de verjaardag
Boże narodzenie
Lernen beginnen
de kerstmis
sylwester
Lernen beginnen
Oudjaarsavond, oud en nieuw
Wielkanoc
Lernen beginnen
het pasen
godzina
Lernen beginnen
het uur
która godzina?
Lernen beginnen
hoe laat is het?
jest godzina dziesiąta
Lernen beginnen
het is tien uur
Jest kwadrans po drugiej
Lernen beginnen
het is kwart over twee
jest za pięć do trzeciej
Lernen beginnen
het is vijf voor drie
jest wpół do 1
Lernen beginnen
het is halfeen
północ
Lernen beginnen
middernacht
poludnie
Lernen beginnen
middag
o której
Lernen beginnen
hoe laat
o jedenastej
Lernen beginnen
om elf uur
późny, późno
Lernen beginnen
laat
który jest dzisiaj?
Lernen beginnen
de hoevelstee is het vandaag?
jest dziś...
Lernen beginnen
het is vandaag...
kiedy się urodziłeś?
Lernen beginnen
waneer ben jij geboren?
Urodziłem się...
Lernen beginnen
ik ben geboren op...
ile masz lat?
Lernen beginnen
hoe oud ben je?
mam 25 lat
Lernen beginnen
ik ben 25 jaar
czy mogę dostać twój numer telefonu?
Lernen beginnen
mag ik jouw telefoonnummer
ta, ten
Lernen beginnen
deze
to
Lernen beginnen
dit
tamen, tamta
Lernen beginnen
die
tamto
Lernen beginnen
dat
Kotka
Lernen beginnen
de poes
chętnie, proszę
Lernen beginnen
graag
klocek klocki
Lernen beginnen
het blojke, blokjes
drogi
Lernen beginnen
duur
zepsuty, zmęczony, wyczerpany
Lernen beginnen
kapot
miły, ładny, fajny
Lernen beginnen
leuk
na sprzedaż
Lernen beginnen
te koop
należy do Anja
Lernen beginnen
is van Anja
naprawdę?
Lernen beginnen
echt waar?
lubię ją
Lernen beginnen
ik vind haar leuk
młody
Lernen beginnen
jong
stary
Lernen beginnen
oud
oko oczy
Lernen beginnen
het oog de ogen
nos
Lernen beginnen
de neus
usta
Lernen beginnen
de mond
ucho / uszy
Lernen beginnen
het oor / oren
ząb zęby
Lernen beginnen
de tand de tanden
żołądek
Lernen beginnen
de buik
ręce ręce
Lernen beginnen
de hand handen
noga (nogi)
Lernen beginnen
het been (de benen)
mały niski
Lernen beginnen
klein
długi, długo, wysoki
Lernen beginnen
lang
gruby, gęsty
Lernen beginnen
dik
chudy
Lernen beginnen
mager
szczupły
Lernen beginnen
slank
ładny
Lernen beginnen
mooi
brzydki
Lernen beginnen
lelijk
nerwowy nerwowy
Lernen beginnen
zenuwachtig nerveus
uparcie
Lernen beginnen
koppig
krótkie włosy
Lernen beginnen
kort haar
nie lubię go
Lernen beginnen
ik vind hem niet leuk
rodzina rodziny
Lernen beginnen
het gezin gezinnen familie families
ojciec ojcowie
Lernen beginnen
de vader vaders
Córka córki
Lernen beginnen
De dochter de dochters
syn synowie
Lernen beginnen
de zoon zonen
babcia babcie
Lernen beginnen
grootmoeder grootmoeders oma oma's
dziadkowie dziadkowie
Lernen beginnen
grootvader grootvaders opa opa's
ciocia ciotki
Lernen beginnen
de tante de tantes
wujek (wujkowie)
Lernen beginnen
de oom (de ooms)
siostra siostry
Lernen beginnen
de zus zussen zuster zusters
siostrzenica ce
Lernen beginnen
de nicht (de nichten)
kuzyn kuzyni
Lernen beginnen
de neef de neven
wnuk wnukowie
Lernen beginnen
de kleinzoon de kleinzonen
wnuczka (wnuczki)
Lernen beginnen
de kleindochter (de kleindochters)
przyjaciel przyjaciele
Lernen beginnen
de vriend vrienden
przyjaciolka ki
Lernen beginnen
de vriendin vriendinnen
Czy masz rodzeństwo
Lernen beginnen
heb je broers of zussen
dużo
Lernen beginnen
veel
zawsze
Lernen beginnen
altijd
boli
Lernen beginnen
doet pijn
gdzie
Lernen beginnen
waar
kto kim
Lernen beginnen
wie
kiedy
Lernen beginnen
waneer
dlaczego
Lernen beginnen
waarom
płakać
Lernen beginnen
huilen
taksówka
Lernen beginnen
de taxi
mój
Lernen beginnen
mijn
twoje
Lernen beginnen
jouw
pański, pańska, pańskie
Lernen beginnen
uw
jego
Lernen beginnen
zijn
jej
Lernen beginnen
haar
nasz nasz
Lernen beginnen
ons onze
wy
Lernen beginnen
jullie
im, ich
Lernen beginnen
hun
praca
Lernen beginnen
het werk
jeszcze
Lernen beginnen
nog
rodzice
Lernen beginnen
de ouders
na wakacjach
Lernen beginnen
op vakantie
zamężna, żonaty
Lernen beginnen
getrouwd
spędzać czas
Lernen beginnen
tijd doorbrengen
razem
Lernen beginnen
samen
grać w piłkę nożną
Lernen beginnen
voetballen
robić zakupy
Lernen beginnen
winkelen
ważyć
Lernen beginnen
wegen
mieszkanie
Lernen beginnen
de woning
Kuchnia
Lernen beginnen
De keuken
łazienka
Lernen beginnen
de badkamer
pokój
Lernen beginnen
de kamer
sypialnia
Lernen beginnen
de slaapkamer
jadalnia
Lernen beginnen
de eetkamer
salon
Lernen beginnen
de salon
schody
Lernen beginnen
de trap
przedpokój
Lernen beginnen
de gang
podłoga
Lernen beginnen
de verdieping
meble
Lernen beginnen
de meubels
szafa
Lernen beginnen
de kast
lampa
Lernen beginnen
de lamp
poduszka
Lernen beginnen
het kussen
krzesło
Lernen beginnen
de stoel
fotel
Lernen beginnen
de fauteuil
biurko
Lernen beginnen
de schrijftafel
prysznic
Lernen beginnen
de douche
wanna
Lernen beginnen
het bad
lodówka
Lernen beginnen
de koelkast
piekarnik
Lernen beginnen
de oven
Żelazko
Lernen beginnen
het strijkijzer
pralka
Lernen beginnen
de wasmachine
lustro
Lernen beginnen
de spiegel
budzić się
Lernen beginnen
wakker worden
wstawać
Lernen beginnen
opstaan
iść spać
Lernen beginnen
slapen gaan
umyć się
Lernen beginnen
zich wassen
ubierać się
Lernen beginnen
zich aankleden
czesać
Lernen beginnen
zich kammen
iść do pracy
Lernen beginnen
naar het werk gaan
iść do szkoły
Lernen beginnen
naar school gaan
gotować
Lernen beginnen
koken
robić
Lernen beginnen
maken
robić
Lernen beginnen
doen

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.