Frage |
Antworten |
heeft aangeboden / bood aan / boden aan Mag ik u nog een stukje gebak aanbieden? Lernen beginnen
|
|
proponować (np. kawałek ciasta)
|
|
|
is aangekomen / kwam aan / kwamen aan Ik ben hier gisteravond aangekomen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft bedacht / bedacht / bedachten Hopelijk kunnen we iets beters bedenken. Lernen beginnen
|
|
wymyśleć (np. lepszy sposób)
|
|
|
heeft zich bevonden / bevond zich / bevonden zich Check hier waar de tankstations zich bevinden. Lernen beginnen
|
|
znajdować się / być usytuowanym (np. przy stacji paliw)
|
|
|
heeft bewezen / bewees / bewezen Ik zal het je gewoon bewijzen, elke dag voor de rest van ons leven. Lernen beginnen
|
|
udowadniać (np. swoją teorię)
|
|
|
heeft bezeten / bezat / bezaten Hij bezit veel dure schilderijen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft gebonden / bond / bonden Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft gebogen / boog / bogen Hij ligt op het matras met gebogen elleboog en omgekeerde onderarm. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
is doorgegaan / ging door / gingen door Op dit punt, vraag je je waarschijnlijk af of je moet doorgaan. Lernen beginnen
|
|
kontynuować / trwać (np. lekcję na przerwie)
|
|
|
heeft gedragen / droeg / droegen Je kan alles dragen wat je maar wilt. Lernen beginnen
|
|
nosić (np. ubranie robocze)
|
|
|
heeft gegrepen / greep / grepen Voordat ik iets kon doen, greep hij me bij mijn nek. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft ontvangen / ontving / ontvingen Ik heb haar brief gisteren ontvangen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
is opgestaan / stond op / stonden op Ik moet gaan slapen want ik moet vroeg opstaan. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft opgetreden / trad op / traden op Dergelijke problemen worden het best aan de bron aangepakt, door ervoor te zorgen dat er minder incongruenties optreden. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft geroepen / riep / riepen Meestal roep je tegen ze om hem neer te leggen, met je te praten. / Ms. Winterbottom, of u roept uw volgende getuige op of ik maak mijn beslissing. Lernen beginnen
|
|
wołać / wzywać (np. do wojska)
|
|
|
heeft geschonken / schonk / schonken Hij schonk een fles, een lekkere Rioja 2000. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft geschenen / scheen / schenen De maan schijnt 's nachts. Lernen beginnen
|
|
świecić (np. w ciemnościach)
|
|
|
is gestorven / stierf / stierven Volgens een studie sterven elk jaar 53.000 Amerikanen aan de gevolgen van passief roken. Lernen beginnen
|
|
umierać; zginąć (np. w wyniku epidemii)
|
|
|
is gestegen / steeg / stegen Ik had zojuist met de rug van mijn hand haar temperatuur laten stijgen. Lernen beginnen
|
|
wzrastać (np. temperatura ciała)
|
|
|
heeft onthouden / onthield / onthielden Ik weet niet of ik zulk lang wachtwoord kan onthouden. Lernen beginnen
|
|
zapamiętać (np. wszystkie informacje)
|
|
|
heeft opgegeven / gaf op / gaven op Jonge boeren moeten hun land opgeven. Lernen beginnen
|
|
poddać się (np. na wojnie)
|
|
|
is opgekomen / kkwam op / kwamen op We zagen niet letterlijk de zon opkomen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
is opgeschoten / schoot op / schoten op Nu opschieten of we missen alles. Lernen beginnen
|
|
spieszyć się (np. w pracy)
|
|
|
heeft opgezocht / zocht op / zochten op Ze kwam me opzoeken en ik wilde dat ze bleef. Lernen beginnen
|
|
znaleźć, wyszukać (np. informację w wyszukiwarce)
|
|
|
heeft overgegeven / gaf over / gaven over We moeten overgeven en gaan liggen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
is overeden / overleed / overleden Hierdoor overlijden elke dag wel 5000 kinderen. Lernen beginnen
|
|
odejść, umrzeć (np. ze starości)
|
|
|
is overgestoken / stak over / staken over Jij wilde de grens oversteken met je moeder. Lernen beginnen
|
|
przekroczyć; przejść (np. granicę)
|
|
|
heeft gevaren / voer / voeren Ik ga niet zonder toestemming varen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
gedreven / dreef / dreven Maar toen ik omhoog ging, dreef hij ook omhoog. Lernen beginnen
|
|
unosić się (np. na wodzie)
|
|
|
heeft vermeden / vermeed / vermeden Spanningen en crises zijn niet helemaal te vermijden. Lernen beginnen
|
|
unikać (np. jedzenia słodyczy)
|
|
|
heeft gezwegen / zweeg / zwegen Hij kan niets doen dan zwijgen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft bedrogen / bedroog / bedrogen Zeg me dat je niet zei dat Desi hem bedroog. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft gegoten / goot / goten Meestal gieten we water op het hoofd. Lernen beginnen
|
|
wlewać (np. wodę do szklanki)
|
|
|
heeft gedropen / droop / dropen De sproeikoppen moeten naar behoren functioneren zodat druipen wordt voorkomen wanneer het sproeien wordt stopgezet. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft gekropen / kroop / kroopen Ik kroop over de vloer. Ik kroop op mijn buik. Lernen beginnen
|
|
pełzać; czołgać się (np. bobas)
|
|
|
heeft gezogen / zoog / zogen De door kalveren bij de koe gezogen melk is niet in de productie begrepen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft geklommen / klom / klommen Lernen beginnen
|
|
wspinać się (np. na szczyt góry)
|
|
|
is gekrompen / kromp / krompen Het PKB van Bulgarije in 2020 met 7,1 % krimpen. Lernen beginnen
|
|
kurczyć się (np. gospodarka kraju)
|
|
|
heeft gestonken / stonk / stonken De kelder is smerig, donker en hij stinkt. Lernen beginnen
|
|
śmierdzieć (np. skarpetki)
|
|
|
is gezonken / zonk / zonken Ze brachten tien vijandelijke schepen tot zinken. Lernen beginnen
|
|
|
|
|
heeft verborgen / verborg / verborgen Hij verborg zijn verdriet achter een glimlach. Lernen beginnen
|
|
chować; ukrywać (np. pieniądze w skarpecie)
|
|
|
heeft bedorven / bedierf / bedierven Niets mag deze dag bederven. Lernen beginnen
|
|
zepsuć (np. zabawę lub dzień)
|
|
|
heeft geschapen / schiep / schiepen De mensheid bestaat, om kunstwerken te scheppen. Lernen beginnen
|
|
|
|
|