słówka - kurs podstawowy

 0    496 Datenblatt    ren
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
tama
Lernen beginnen
dam
miesiąc
Lernen beginnen
maand
fioletowy
Lernen beginnen
paars
oko
Lernen beginnen
het oog
godzina
Lernen beginnen
uur
kwaśny
Lernen beginnen
zuur
surowy
Lernen beginnen
rauw
tutaj
Lernen beginnen
hier
nos
Lernen beginnen
de neus
kobieta
Lernen beginnen
de vrouw
róża
Lernen beginnen
roos
rano
Lernen beginnen
morgen
przestraszony
Lernen beginnen
bang
siano
Lernen beginnen
hooi
wzór, motyw
Lernen beginnen
het motief
w paski
Lernen beginnen
gestreept
w kropki
Lernen beginnen
gestippeld
w kratkę
Lernen beginnen
geruit
gładki, równina
Lernen beginnen
effen
kolorowy
Lernen beginnen
kleurig
bawełna
Lernen beginnen
het katoen
wełna
Lernen beginnen
de wol
skóra
Lernen beginnen
het leer
len
Lernen beginnen
het linnen
śpij dobrze
Lernen beginnen
Welterusten
dzień
Lernen beginnen
de dag
proszę
Lernen beginnen
alstublieft
dowidzenia
Lernen beginnen
tot ziens
siostra
Lernen beginnen
zusje
babcia
Lernen beginnen
oma
nadal
Lernen beginnen
nog
włos
Lernen beginnen
het haar
wieś
Lernen beginnen
het dorp
dni tygodnia
Lernen beginnen
dagen van de week
kolory
Lernen beginnen
kleuren
części garderoby
Lernen beginnen
kleed
ubrania
Lernen beginnen
kleding
wymowa
Lernen beginnen
uitspraak
podstawy
Lernen beginnen
basis
wzory i tkaniny
Lernen beginnen
patronen en stoffen
mieszkaniec
Lernen beginnen
bewoner
powitanie
Lernen beginnen
welkom
pożegnanie
Lernen beginnen
afscheid
pory roku
Lernen beginnen
seizoen
czasownik
Lernen beginnen
werkwoord
mocny
Lernen beginnen
sterk
słaby
Lernen beginnen
zwak
czas teraźniejszy
Lernen beginnen
de tegenwoordige tijd
czas
Lernen beginnen
de tijd
przyjść
Lernen beginnen
komen
jeść
Lernen beginnen
eten
mieszkać
Lernen beginnen
wonen
iść
Lernen beginnen
gaan
być
Lernen beginnen
zijn
mieć
Lernen beginnen
hebben
stawać się
Lernen beginnen
worden
wyglądać
Lernen beginnen
kijken
stać
Lernen beginnen
staan
spacer, spacerować
Lernen beginnen
lopen
robić
Lernen beginnen
maken
dzwonić
Lernen beginnen
opbellen
wcześnie
Lernen beginnen
vroeg
dzisiaj wieczorem
Lernen beginnen
vanavond
czasowniki zwrotne
Lernen beginnen
de wederkerende werkwoorden
myć się
Lernen beginnen
zich wassen
dzięki (dziękuję)
Lernen beginnen
dank je
proszę bardzo (nie ma za co)
Lernen beginnen
Graag gedaan
proszę mi wybaczyć
Lernen beginnen
Neemt u mij niet kwalijk, vergeeft mij
dziękuję bardzo
Lernen beginnen
Heel erg bedankt, dank u wel
nie ma sprawy, to nic
Lernen beginnen
Graag gedaan, het is niets
przepraszam - przykro mi
Lernen beginnen
Het spijt me
nic nie szkodzi (odp. na przeprosiny)
Lernen beginnen
Het geeft niet
smacznego
Lernen beginnen
eet smakelijk
na zdrowie
Lernen beginnen
gezondheit
zgadzan się, dobrze
Lernen beginnen
dat is goed
z przyjemniścią
Lernen beginnen
met plezier
serdecznie pozdrawiam
Lernen beginnen
hartelijke groeten
serdecznie witamy
Lernen beginnen
hartelijk welkom
miłego dnia
Lernen beginnen
prettige dag
nawzajem
Lernen beginnen
eensgeijks
do zobaczenia
Lernen beginnen
tot starks
pytanie
Lernen beginnen
vraag
jak?
Lernen beginnen
hoe?
co?
Lernen beginnen
wat?
jak dużo? ile?
Lernen beginnen
hoeveel?
kto?
Lernen beginnen
wie?
gdzie?
Lernen beginnen
waar?
kiedy?
Lernen beginnen
wanneer?
dlaczego?
Lernen beginnen
waarom?
który? która? które?
Lernen beginnen
welke? welk?
bardzo
Lernen beginnen
heel, erg, zeer
czasownik posiłkowy
Lernen beginnen
hulpwerkwoord
pomoc
Lernen beginnen
helpen
wstawać
Lernen beginnen
opstaan
ja - się
Lernen beginnen
me
ty - się
Lernen beginnen
je
on/ona/ono - się
Lernen beginnen
zich
my - się
Lernen beginnen
ons
wy - się
Lernen beginnen
je
oni/one - się
Lernen beginnen
zich
państwo - się
Lernen beginnen
zich
słońce
Lernen beginnen
de zon
ziemia
Lernen beginnen
de aarde
kręcić (w kółko)
Lernen beginnen
draaien
pracować
Lernen beginnen
werken
długo
Lernen beginnen
lang
końcówka -te(n) w niedokonanym po:
Lernen beginnen
k, f, s, ch, p
wczoraj
Lernen beginnen
gisteren
śniadanie
Lernen beginnen
het ontbijt
czytać
Lernen beginnen
lezen
książka
Lernen beginnen
het boek
tylko trochę
Lernen beginnen
een beetje
trochę
Lernen beginnen
sommige
powoli
Lernen beginnen
langzaam
powtarzać
Lernen beginnen
herhalen
ostatnie
Lernen beginnen
laatste
wiedzieć
Lernen beginnen
weten
Jak się masz?
Lernen beginnen
Hoe gaat het? Hoe gaat het met jou?
Jak się nazywasz?
Lernen beginnen
Hoe heet je?
Nazywam się...
Lernen beginnen
Ik heet...
przeliterować
Lernen beginnen
spellen
Skąd jesteś? Skąd pochodzisz?
Lernen beginnen
Waar kom je vandaan?
Jestem z...
Lernen beginnen
Ik kom uit...
Gdzie mieszkasz?
Lernen beginnen
Waar woon je?
Mieszkam w...
Lernen beginnen
Ik woon in...
Od kiedy mieszkasz w...?
Lernen beginnen
Sinds wanneer woon je in...?
Miło cię poznać.
Lernen beginnen
Aangenaam. / Prettig met je kennis te maken.
zrozumieć
Lernen beginnen
begrijpen
bez, żaden
Lernen beginnen
geen
ale
Lernen beginnen
maar, doch
księżyc
Lernen beginnen
maan
zdanie
Lernen beginnen
tak
gałąź
Lernen beginnen
taak
okno
Lernen beginnen
raam
paragon
Lernen beginnen
bon
fasola
Lernen beginnen
boon
syn
Lernen beginnen
zoon
spółgłoska
Lernen beginnen
consonant
mama
Lernen beginnen
ma, moeder
dzisiaj
Lernen beginnen
vandaag
mnie, mi, mną
Lernen beginnen
me / mij
ciebie, cię, tobie, ci, tobą
Lernen beginnen
je / jou
jego, go, niego, jemu, mu, niemu, nim - ON
Lernen beginnen
hem
jej, niej, ją, nią
Lernen beginnen
haar
jego, go niego, jemu, mu, niemu, je, nie, nim - ONO
Lernen beginnen
het
Pana, Panu, Panią...
Lernen beginnen
u
nas, nam, nami
Lernen beginnen
ons
was, wam, wami
Lernen beginnen
jullie
ich, nich, im, nim, je, nie, nimi
Lernen beginnen
ze / hen / hun
dać
Lernen beginnen
geven
dla (dać dla kogoś)
Lernen beginnen
aan
piec (czasownik)
Lernen beginnen
bakken
podróżować
Lernen beginnen
reizen
malować
Lernen beginnen
verven
musieć
Lernen beginnen
moeten
mówić
Lernen beginnen
praten
siedzieć
Lernen beginnen
zitten
modlić się
Lernen beginnen
bidden
bić
Lernen beginnen
slaan
robić (2)
Lernen beginnen
doen
widzieć
Lernen beginnen
zien
móc, potrafić
Lernen beginnen
kunnen
wyrażenie powinności i przyszłości
Lernen beginnen
zullen
mieć pozwolenie
Lernen beginnen
mogen
chcieć
Lernen beginnen
willen
pływać
Lernen beginnen
zwemmen
dom
Lernen beginnen
het huis
drzwi
Lernen beginnen
de deur
studiować
Lernen beginnen
studeren
czekać
Lernen beginnen
wachten
lubić
Lernen beginnen
houden
ćwiczenie
Lernen beginnen
de oefening
S w liczbie mnogiej
Lernen beginnen
-el, -em, -en, -er, -je, -a, -e, -i, -o, -u, -y
stół
Lernen beginnen
de tafel
dno
Lernen beginnen
de bodem
pojazd
Lernen beginnen
de wagen
dziewczynka
Lernen beginnen
de meisje
dziadek
Lernen beginnen
de opa
pokój
Lernen beginnen
de kamer
akumulator
Lernen beginnen
de accu
kawiarnia
Lernen beginnen
het cafe
niemowlę
Lernen beginnen
de baby
dziecko
Lernen beginnen
het kind
jajko
Lernen beginnen
het ei
liść
Lernen beginnen
het blad
cytryna
Lernen beginnen
de citroen
mapa, bilet
Lernen beginnen
de kaart
park
Lernen beginnen
het park
minuta
Lernen beginnen
de minuut
pomidor
Lernen beginnen
de tomaat
tydzień
Lernen beginnen
de week
kot
Lernen beginnen
de kat
dzwonek
Lernen beginnen
de bel
pomysł
Lernen beginnen
het idee
przemysł
Lernen beginnen
de industrie
fala
Lernen beginnen
de golf
list
Lernen beginnen
de brief
podróż
Lernen beginnen
de reis
ser
Lernen beginnen
de kaas
cena
Lernen beginnen
de prijs
fotograf
Lernen beginnen
de fotograaf
człowiek
Lernen beginnen
de mens
życzenie
Lernen beginnen
de wens
szansa
Lernen beginnen
de kans
taniec
Lernen beginnen
de dans
krzyż
Lernen beginnen
het kruis
szklanka
Lernen beginnen
het glas
droga
Lernen beginnen
de weg
gazeta codzienna
Lernen beginnen
het blad
krowa
Lernen beginnen
de koe
miasto
Lernen beginnen
de stad
statek
Lernen beginnen
het schip
opowieść
Lernen beginnen
het verhaal
pchnięcie
Lernen beginnen
de duw
samochód
Lernen beginnen
de auto
drzewo
Lernen beginnen
de boom
film
Lernen beginnen
de film
pierścionek
Lernen beginnen
de ring
piłka
Lernen beginnen
de bal
król
Lernen beginnen
de koning
stopień wyższy
Lernen beginnen
-er, -der
stopień najwyższy
Lernen beginnen
-st
tak samo ... jak
Lernen beginnen
even ... als
więcej
Lernen beginnen
meer
najwięcej
Lernen beginnen
het meest
najmniej
Lernen beginnen
het minst
najchętniej
Lernen beginnen
het liefst
wystarczająco
Lernen beginnen
genoeg
wszystko
Lernen beginnen
alles
nic
Lernen beginnen
niks
zimno
Lernen beginnen
koud
ciepło
Lernen beginnen
warm
prawy
Lernen beginnen
rechts
lewy
Lernen beginnen
links
stary
Lernen beginnen
oud
nowy
Lernen beginnen
nieuw
twardy
Lernen beginnen
hard
miękki
Lernen beginnen
zacht
kupić
Lernen beginnen
kopen
dzięki
Lernen beginnen
dankzij
bogaty
Lernen beginnen
rijk
biedny
Lernen beginnen
arm
chory
Lernen beginnen
ziek
zdrowy
Lernen beginnen
gezond
młody
Lernen beginnen
jong
praca
Lernen beginnen
het werk
praca stała
Lernen beginnen
vast werk
praca tymczasowa
Lernen beginnen
tijdelijk werk
praca sezonowa
Lernen beginnen
seizoenswerk
praca na cały etat
Lernen beginnen
full time werk
praca na pół etatu
Lernen beginnen
part time werk
praca na zmiany
Lernen beginnen
werk in ploegendiensten
dzienna zmiana
Lernen beginnen
de dagdienst
nocna zmiana
Lernen beginnen
de nachtdienst
godziny pracy
Lernen beginnen
werkuren
nadgodziny
Lernen beginnen
overuren
warunki pracy
Lernen beginnen
arbeidsvoorwaarden
pracodawca
Lernen beginnen
de werkgever
szef
Lernen beginnen
de baas, de chef
kierownik
Lernen beginnen
de manager
pracownik
Lernen beginnen
de werknemer
zatrudniony
Lernen beginnen
in dienst
bezrobotny
Lernen beginnen
werkloze
fachowiec
Lernen beginnen
de vakman
praktykant
Lernen beginnen
de stagiair
awans
Lernen beginnen
de promotie
strajk
Lernen beginnen
de staking
agencja pośrednictwa pracy
Lernen beginnen
het uitzendbureau
urząd pracy
Lernen beginnen
het arbeidsbureau
termin
Lernen beginnen
de termijn
wakat
Lernen beginnen
de vacature
dzień wolny
Lernen beginnen
de vrije dag
urlop
Lernen beginnen
de vakantie
zwolnienie lekarskie
Lernen beginnen
het ziekteverlof
zarobki
Lernen beginnen
verdiensten
płaca minimalna
Lernen beginnen
het minimum loon
pensja
Lernen beginnen
het loon
tygodniówka
Lernen beginnen
het weekloon
dniówka
Lernen beginnen
het dagloon
stawka za godzinę
Lernen beginnen
het uurtarief
napiwek
Lernen beginnen
de fooi
prowizja
Lernen beginnen
de provisie
podwyżka
Lernen beginnen
de opslag
gotówka
Lernen beginnen
contant
przelew bankowy
Lernen beginnen
de overmaking
konto bankowe
Lernen beginnen
de bankrekening
podatek
Lernen beginnen
de belasting
podatek dochodowy
Lernen beginnen
de inkomstenbelasting
zeznanie podatkowe
Lernen beginnen
de belastingaangifte
zwrot bodatku
Lernen beginnen
de belastingteruggave
ubezpieczenie
Lernen beginnen
de verzekering
wiza
Lernen beginnen
het visum
paszport
Lernen beginnen
het paspoort
zawód
Lernen beginnen
het beroep
murarz
Lernen beginnen
de metselaar
budowlaniec
Lernen beginnen
de bouwvakker
hydraulik
Lernen beginnen
de loodgieter
elektryk
Lernen beginnen
de electricien
mechanik
Lernen beginnen
de mechanicus
stolarz
Lernen beginnen
de timmerman
sprzedawca
Lernen beginnen
de verkoper
kelner
Lernen beginnen
de kelner
kelnerka
Lernen beginnen
de serveerster
kucharz
Lernen beginnen
de kok
opiekunka do dzieci
Lernen beginnen
de oppas
sprzątacz /-ka
Lernen beginnen
de schoonmaker /-maakster
miejsce pracy
Lernen beginnen
de werklocatie
biuro
Lernen beginnen
het kantoor
szpital
Lernen beginnen
het ziekenhuis
fabryka
Lernen beginnen
de fabriek
szkoła
Lernen beginnen
de school
restauracja
Lernen beginnen
het restaurant
sklep
Lernen beginnen
de winkel
własna firma
Lernen beginnen
het eigen bedrijf
dane personalne
Lernen beginnen
persoonlijke gegevens
imię
Lernen beginnen
de voornaam
nazwisko
Lernen beginnen
de achternaam
miejsce zamieszkania
Lernen beginnen
de woonplaats
data urodzenia
Lernen beginnen
de geboortedatum
miejsce urodzenia
Lernen beginnen
de geboorteplaats
narodowość
Lernen beginnen
de nationaliteit
stan cywilny
Lernen beginnen
de burgelijke staat
zamężna, żonaty
Lernen beginnen
gehuwd
kawaler, panna
Lernen beginnen
ongehuwd
wiek
Lernen beginnen
de leeftijd
płeć
Lernen beginnen
het geslacht
wykształcenie
Lernen beginnen
de opleiding
doświadczenie zawodowe
Lernen beginnen
de beroepservaring
posada, stanowisko
Lernen beginnen
de functie
znajomość obsługi komputera
Lernen beginnen
computervaardigheden
języki obce
Lernen beginnen
vreemde talen
zainteresowania
Lernen beginnen
interesses
szukać, sprawdzać
Lernen beginnen
zoeken
poszukiwany
Lernen beginnen
gezocht
odpowiedzialny
Lernen beginnen
verantwoordelijk
pracowity
Lernen beginnen
hardwerkerd, vlijtig, ijverig
prawo jazdy
Lernen beginnen
rijbewijs
zęby
Lernen beginnen
de tanden
krótki
Lernen beginnen
kort
często
Lernen beginnen
vaak
suszyć
Lernen beginnen
drogen
pełny
Lernen beginnen
vol
pusty
Lernen beginnen
leeg
zawsze
Lernen beginnen
altijd
szybko
Lernen beginnen
snel
nigdy
Lernen beginnen
nooit
zmęczony
Lernen beginnen
moe
łatwo
Lernen beginnen
makkelijk
osoba dorosła
Lernen beginnen
een volwassende
pełnoletni
Lernen beginnen
meerderjarig
rodzina
Lernen beginnen
de familie
rodzice i dzieci
Lernen beginnen
gezin
członek rodziny
Lernen beginnen
familieleden
dziadkowie
Lernen beginnen
grootouders
ojciec
Lernen beginnen
vader, papa
córka
Lernen beginnen
dochter
wnuki
Lernen beginnen
kleinkinderen
rodzeństwo, kuzynostwo
Lernen beginnen
neef, nicht
przyrodni brat / siostra
Lernen beginnen
half-broer, half-zus
brat
Lernen beginnen
broer
łazienka
Lernen beginnen
de badkamer
łóżko
Lernen beginnen
het bed
ścierka
Lernen beginnen
de doek
kartonowe pudełko
Lernen beginnen
de doos
prysznic
Lernen beginnen
de douche
salon
Lernen beginnen
de huiskamer
wieszak
Lernen beginnen
de kapstok
kuchnia
Lernen beginnen
de keuken
mysz
Lernen beginnen
de muis
w
Lernen beginnen
in
krzesło
Lernen beginnen
de stoel
schody
Lernen beginnen
de trap
woda
Lernen beginnen
het water
słuchać / posłuchać
Lernen beginnen
luisteren
mydło
Lernen beginnen
de zeep
w górę / do góry
Lernen beginnen
naar boven
gotować
Lernen beginnen
koken
spadać / upadać
Lernen beginnen
vallen
w dół / na dół
Lernen beginnen
beneden
światło / jasny / lekki
Lernen beginnen
licht
ciemny
Lernen beginnen
donker
trudny
Lernen beginnen
moeilijk
pod
Lernen beginnen
onder
ramię
Lernen beginnen
het arm
pośladek
Lernen beginnen
de bil
noga
Lernen beginnen
het been
okulary
Lernen beginnen
de bril
brzuch
Lernen beginnen
de buik
twarz
Lernen beginnen
het gezicht
dłoń
Lernen beginnen
de hand
głowa
Lernen beginnen
het hoofd
skóra (na ciele)
Lernen beginnen
de huid
grzebień
Lernen beginnen
de kam
kolano
Lernen beginnen
de knie
ciało, korpus
Lernen beginnen
het lichaam
usta
Lernen beginnen
de mond
paznokieć
Lernen beginnen
de nagel
kark
Lernen beginnen
de nek
ucho
Lernen beginnen
het oor
tył, plecy
Lernen beginnen
de rug, terug
paluch
Lernen beginnen
de teen
język
Lernen beginnen
de tong
palec
Lernen beginnen
de vinger
stopa
Lernen beginnen
de voet
czesać
Lernen beginnen
kammen
cięcie
Lernen beginnen
knip
wąchać
Lernen beginnen
ruiken
zapach
Lernen beginnen
geur
nauczać
Lernen beginnen
wijsen
blisko, zamknąć
Lernen beginnen
dicht, sluiten
zamknięty, nieczynny
Lernen beginnen
gesloten
piorun, błyskawica
Lernen beginnen
de bliksem
grzmot
Lernen beginnen
de donder
czapka
Lernen beginnen
de muts
burza
Lernen beginnen
het onweer
parasol
Lernen beginnen
de paraplu
kałuża
Lernen beginnen
de plas
deszcz
Lernen beginnen
de regen
tęcza
Lernen beginnen
de regenboog
szalik
Lernen beginnen
de sjaal
śnieg
Lernen beginnen
de sneeuw
kulka snieżna
Lernen beginnen
de sneeuwbal
bałwan
Lernen beginnen
de sneeuwpop
wiatr
Lernen beginnen
de wind
chmura
Lernen beginnen
de wolk
okulary przeciwsłoneczne
Lernen beginnen
de zonnebril
pogoda
Lernen beginnen
het weer
u/słyszeć
Lernen beginnen
horen
pada deszcz
Lernen beginnen
het regent
świeci/błyszczy
Lernen beginnen
schijnen
pada śnieg
Lernen beginnen
het sneeuwt
skakać
Lernen beginnen
springen
wieje wiatr
Lernen beginnen
het waait
ławka
Lernen beginnen
de bank
wewnątrz / w zasięgu
Lernen beginnen
binnen
na zewnątrz
Lernen beginnen
buiten
przeciągnąć
Lernen beginnen
slepen
ilość, kwota
Lernen beginnen
het bedrag
wysłać
Lernen beginnen
sturen
zbierać
Lernen beginnen
verzamelen
oszczędzać
Lernen beginnen
sparen
wydawać
Lernen beginnen
uitgeven
zarabiać
Lernen beginnen
verdienen
leżeć
Lernen beginnen
liggen
pojemnik
Lernen beginnen
de pot
coś, czymś, czegoś
Lernen beginnen
iets
nic
Lernen beginnen
niets
ktoś, kogoś, komuś
Lernen beginnen
iemand
nikt, nikogo
Lernen beginnen
niemand
smaczny
Lernen beginnen
lekker, smakelijk
dzieje się
Lernen beginnen
gebeuren
obecny
Lernen beginnen
aanwezig
butelka
Lernen beginnen
de fles
pieluszka
Lernen beginnen
de luier
na
Lernen beginnen
op
obok, następny
Lernen beginnen
naast
za, z tyłu
Lernen beginnen
achter
przed, dla
Lernen beginnen
voor
między, pomiędzy
Lernen beginnen
tussen
z (np zeskakiwać "z")
Lernen beginnen
over
rosnąć
Lernen beginnen
groeien
płakać, krzyczeć
Lernen beginnen
huilen
śmiać się
Lernen beginnen
lachen
czysto, czysty
Lernen beginnen
schoon
wołać, wzywać
Lernen beginnen
roepen
siusiać
Lernen beginnen
plassen
robić kupę
Lernen beginnen
poepen
szczęśliwy
Lernen beginnen
gelukkig, blij
smutny
Lernen beginnen
triest, verdrietig
talerz
Lernen beginnen
de plaat, het bord
chleb
Lernen beginnen
het brood
kawa
Lernen beginnen
de koffie
łyżka
Lernen beginnen
de lepel
nóż
Lernen beginnen
het mes
frytki
Lernen beginnen
de patat
ryż
Lernen beginnen
de rijst
cukier
Lernen beginnen
de suiker
cukierek
Lernen beginnen
snoep
ciasto
Lernen beginnen
de taart
herbata
Lernen beginnen
de thee
ryba
Lernen beginnen
de vis
mięso
Lernen beginnen
het vlees
widelec
Lernen beginnen
de vork
kawałek
Lernen beginnen
stuk
poduszka
Lernen beginnen
het kussen
brudny
Lernen beginnen
vies
następny
Lernen beginnen
volgende
wymaganie
Lernen beginnen
vereiste
poprzedni
Lernen beginnen
vorig
strona, bok
Lernen beginnen
kant
opieka
Lernen beginnen
zorg
warzywa
Lernen beginnen
de groenten
owoce
Lernen beginnen
de fruit
ogłoszenie
Lernen beginnen
advertentie
dokładnie
Lernen beginnen
precies
pozostać
Lernen beginnen
blijven

Kommentare:

iwawien er schrieb: 2013-02-26 14:30:02
za duzo słów w jednej rundzie! trudno zapamiętać, problem z powtarzaniem

iwawien er schrieb: 2013-02-26 14:30:09
za duzo słów w jednej rundzie! trudno zapamiętać, problem z powtarzaniem

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.