|
Frage |
Antworten |
Wiem dlaczego jesteś zły. Lernen beginnen
|
|
Ik weet waarom je boos bent.
|
|
|
Zastanawiał się, dlaczego padał deszcz. Lernen beginnen
|
|
Hij vroeg zich af waarom het regende.
|
|
|
Wyjaśniła, dlaczego się spóźniła. Lernen beginnen
|
|
Zij legde uit waarom ze te laat was.
|
|
|
Rozumiemy, dlaczego to jest ważne. Lernen beginnen
|
|
We begrijpen waarom dit belangrijk is.
|
|
|
Chcę wiedzieć, dlaczego to zrobiłeś. Lernen beginnen
|
|
Ik wil weten waarom je dat hebt gedaan.
|
|
|
Powiedział mi, dlaczego zrezygnował z pracy. Lernen beginnen
|
|
Hij vertelde me waarom hij ontslag nam.
|
|
|
Nie wiedzą, dlaczego się nie udało. Lernen beginnen
|
|
Ze weten niet waarom het mislukte.
|
|
|
Zapytaliśmy, dlaczego nie przyszła. Lernen beginnen
|
|
We vroegen waarom ze niet kwam.
|
|
|
Nie rozumiem dlaczego odchodzisz. Lernen beginnen
|
|
Ik begrijp niet waarom je vertrekt.
|
|
|
Wyjaśnił, dlaczego to jest ważne. Lernen beginnen
|
|
Hij legde uit waarom het belangrijk is.
|
|
|
Opowiedziała nam, dlaczego była zadowolona. Lernen beginnen
|
|
Zij vertelde ons waarom ze blij was.
|
|
|
Wiemy teraz, dlaczego poszło źle. Lernen beginnen
|
|
We weten nu waarom het fout ging.
|
|
|
Zapytałem, dlaczego nie odpowiedział. Lernen beginnen
|
|
Ik vroeg waarom hij niet antwoordde.
|
|
|
Wyjaśnił, dlaczego mu się to nie podobało. Lernen beginnen
|
|
Hij vertelde waarom hij het niet leuk vond.
|
|
|
Wyjaśniła, dlaczego się przeprowadziła. Lernen beginnen
|
|
Ze legde uit waarom ze verhuisde.
|
|
|
Nie rozumiemy, dlaczego jest zły. Lernen beginnen
|
|
We begrijpen niet waarom hij boos is.
|
|
|
Chcę wiedzieć, dlaczego płaczesz. Lernen beginnen
|
|
Ik wil weten waarom je huilt.
|
|
|
Zapytał, dlaczego przestała pracować. Lernen beginnen
|
|
Hij vroeg waarom ze stopte met werken.
|
|
|
Wiedzą, dlaczego to nie działa. Lernen beginnen
|
|
Zij weten waarom het niet werkt.
|
|
|
Wyjaśniliśmy, dlaczego to jest konieczne. Lernen beginnen
|
|
We legden uit waarom het nodig is.
|
|
|
Rozumiem, dlaczego jesteś zmęczony. Lernen beginnen
|
|
Ik begrijp waarom je moe bent.
|
|
|
Opowiedział nam, dlaczego jest szczęśliwy. Lernen beginnen
|
|
Hij vertelde ons waarom hij blij was.
|
|
|
Nie wiedzą, dlaczego zawiedli. Lernen beginnen
|
|
Ze weten niet waarom ze faalden.
|
|
|
Zapytaliśmy, dlaczego pociąg był opóźniony. Lernen beginnen
|
|
We vroegen waarom de trein vertraagd was.
|
|
|
Nie rozumiem dlaczego się boisz. Lernen beginnen
|
|
Ik begrijp niet waarom je bang bent.
|
|
|
