1. pen
U kunt deze pen gebruiken.
Heeft u een pen? "Ja."
Hij gaf ieder een pen.
Ik heb een pen als cadeau voor je verjaardag gekocht.
Om jou de waarheid te vertellen, ik ben jouw pen verloren.
Ik heb gisteren net zo'n pen gekocht als jij hebt.
Schrijf met pen en inkt.
Niet minder dan honderd dollar heb ik betaald voor deze pen.
Ik heb een envelop, papier en een potlood of pen nodig.
Hij legde zijn pen neer en leunde achterover.
Van de vader kreeg ik een boek, en van de broer een pen.
Uw pen is beter dan de mijne.
Als je een pen nodig hebt, zal ik je er een uitlenen.
De pen is machtiger dan het zwaard.
Als ik meer geld had, zou ik de pen gekocht hebben.