1. luid
Luid geklop op de deur maakte hem wakker.
De jongeren spraken luid onder elkaar en letten niet op de mensen rondom hen.
De radio staat te luid. Kunt ge hem niet wat stiller zetten?
Hij riep luid om hulp.
Toen zij haar moeder zag, begon zij luid te schreeuwen.
Ze spreekt luid.
Tijdens zijn slaap snurkte hij luid.
Ik sprak zo luid dat iedereen mij kon horen.
Holländisch Wort "laut"(luid) tritt in Sätzen auf:
Persönlichkeitsmerkmale auf Niederländisch2. hard
Goede studenten studeren hard.
Werk heel hard.
Hij werkt hard om zijn groot gezin te onderhouden.
Ze sloeg hard op de bal.
Hoe hard je ook "Oe-oe!" roept, in een wolf verander je toch niet.
Het leven is hard, maar ik ben harder.
Het regende hard de hele dag door.
Ik werkte de hele dag hard, dus ik was erg moe.
Ik kan net zo hard rennen als Bill.
Het geluid staat erg hard.
Ge hebt maanden hard gewerkt, en ge verdient zeker een vakantie.
Van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan. Maar waarom het risico nemen?!
Hoe hard je het ook probeert, Engels leer je niet in twee, drie maanden.
Het is een goed idee zich te bedekken als de zon zo hard schijnt.
Ga niet naar buiten, het regent hard.
3. luidruchtig