1. gedrag
En wat heeft zijn gedrag daarmee te maken?
Gij zijt verantwoordelijk voor uw zorgeloos gedrag.
Zijn gedrag werkt mij echt op de zenuwen.
Meneer, uw gedrag getuigt van ongehoorde schaamteloosheid.
Hij is beschaamd over het gedrag van zijn zoon.
Wat leidt ge af uit haar ongewoon gedrag?
Ze let altijd op het gedrag van haar kinderen.
Het gedrag van de jongens tijdens de les was onvergeeflijk.
Zijn gedrag is mijn belangrijkste zorg.
Zijn bevende handen ontmaskerden de leugen van zijn rustig gedrag.
Je moet een eind maken aan dit dwaze gedrag.
Holländisch Wort "behaviour"(gedrag) tritt in Sätzen auf:
Alles en niets