1. zenuwachtig
Ze werden zenuwachtig.
Zijn beweeglijkheid maakt de moeder zenuwachtig.
Bij mijn eerste ontmoeting met Betty was ik zenuwachtig.
Ik werd zenuwachtig op het toneel.
Bill is zenuwachtig voor het examen.
Ik ben altijd zenuwachtig voor ik in een vliegtuig stap.
Holländisch Wort "nervous"(zenuwachtig) tritt in Sätzen auf:
engels woorden 6.1