1. lachen
Een Fransman bijvoorbeeld kan misschien moeilijk lachen om een Russische grap.
We lachen niet om zulke dingen.
/ lach/ lachte(n)/ h. gelachen
Maar even serieus, om aflevering 21 moest ik zowat huilen van het lachen.
Ze begonnen allemaal te lachen.
Haar ogen lachen.
Haar grappen brachten iedereen aan het lachen.
Op dezelfde manier zou een Rus niets grappigs vinden aan een mop, waarvan een Engelsman niet bijkomt van het lachen.
Even lachen naar de camera.
Lacherige mensen lachen om alles, dommen lachen om niets.
Negenennegentig doet mij altijd lachen.
Dat zou allemaal zijn om mee te lachen, als het niet zo droevig was.
De mens is het enige dier dat kan lachen.
Als ik zijn stripverhalen lees, moet ik altijd lachen.
Het is onbeleefd om met anderen te lachen.
Holländisch Wort "śmiać się"(lachen) tritt in Sätzen auf:
500 czasowników po niderlandzku 201 - 2501000 najpopularniejszych słów po niderlandzku 851 ...100 najpopularniejszych czasowników Holenderskichczasowniki nieregularneHuis, straat en buurt