Wszystko z lekcji

 0    128 Datenblatt    arielkubik
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Czy możesz mówić wolniej?
Lernen beginnen
Kun je langzamer spreken?
Kan je langzamer spreken
Czy możesz mówić głośniej?
Lernen beginnen
Kan je harder spreken?
Czy możesz powtórzyć?
Lernen beginnen
Kun je het herhalen?
Nie do końca rozumiem
Lernen beginnen
ik begrijp het niet helemaal
Czy możesz to powiedzieć innymi słowami?
Lernen beginnen
Kun je het met andere woorden zeggen?
To nie jest dla mnie jasne
Lernen beginnen
Het is mij niet duidelijk
Czy możesz to jeszcze raz wyjaśnić?
Lernen beginnen
Kun je het nogmaals uitleggen?
rozumieć
Lernen beginnen
begrijpen
Rozumieć bo nie ma zakłóceń
Lernen beginnen
verstaan
wiedzieć
Lernen beginnen
weten
nie mam pojecia, brak pomysłu
Lernen beginnen
geen idee
nie wiem
Lernen beginnen
ik weet het niet
nie rozumiem
Lernen beginnen
Ik snap het niet
rodzina
Lernen beginnen
het gezin
rodzice
Lernen beginnen
de ouders
ojciec
Lernen beginnen
de vader
matka
Lernen beginnen
de moeder
mąż krótko
Lernen beginnen
de man
mąż długo
Lernen beginnen
de echtgenoot
żona krótko
Lernen beginnen
de vrouw
żona długo
Lernen beginnen
de echtgenote
dziecko
Lernen beginnen
het kind
syn
Lernen beginnen
de zoon
córka
Lernen beginnen
de dochter
brat
Lernen beginnen
de broer
Siostra
Lernen beginnen
De zus
Rodzina dalsza
Lernen beginnen
De familie
szwagierka
Lernen beginnen
de schoonzus
szwagier
Lernen beginnen
de zwager
dziadek krótko
Lernen beginnen
de opa
babcia krótko
Lernen beginnen
de oma
wnuk
Lernen beginnen
het klein kind
wujek
Lernen beginnen
de oom
ciocia
Lernen beginnen
de tante
kuzyn
Lernen beginnen
de neef
on jest młodszy
Lernen beginnen
Hij is jonger
jestem starszy
Lernen beginnen
ik ben ouder
On jest wysoki
Lernen beginnen
Hij is lang
Ona jest mała
Lernen beginnen
Zij is klein
ona Ma krótkie blond włosy
Lernen beginnen
Ze heeft kort blond haar
mam długie ciemne włosy
Lernen beginnen
Ik heb lang donker haar
On ma okulary
Lernen beginnen
Hij heeft een bril
gazeta
Lernen beginnen
de krant
adres
Lernen beginnen
het adres
odpowiedź
Lernen beginnen
het antwoord
książka
Lernen beginnen
het boek
cyfra
Lernen beginnen
het cijfer
impreza
Lernen beginnen
het feest
owoc, owoce
Lernen beginnen
het fruit
pieniądze
Lernen beginnen
het geld
twarz
Lernen beginnen
het gezicht
włosy
Lernen beginnen
het haar
głowa
Lernen beginnen
het hoofd
dom
Lernen beginnen
het huis
rok
Lernen beginnen
het jaar
kraj
Lernen beginnen
het land
ciało
Lernen beginnen
het lichaam
światło
Lernen beginnen
het licht
pomieszczenie, klasa
Lernen beginnen
het lokaal
nóż
Lernen beginnen
het mes
numer
Lernen beginnen
het nummer
oko
Lernen beginnen
het oog
ucho
Lernen beginnen
het oor
papier
Lernen beginnen
het papier
okno
Lernen beginnen
het raam
stacja
Lernen beginnen
het station
godzina
Lernen beginnen
het uur
spotykamy się za 2 godziny
Lernen beginnen
we ontmoeten over 2 uur
pogoda
Lernen beginnen
het weer
praca
Lernen beginnen
het werk
słowo
Lernen beginnen
het woord
sól
Lernen beginnen
het zout
kto
Lernen beginnen
wie
jak
Lernen beginnen
hoe
Ile
Lernen beginnen
Hoeveel
co?
Lernen beginnen
wat
gdzie?
Lernen beginnen
waar
Który/?
Lernen beginnen
welk/ welke
kiedy?
Lernen beginnen
wanneer
dlaczego?
Lernen beginnen
waarom
moje
Lernen beginnen
mijn
twoje
Lernen beginnen
jouw / je
jego
Lernen beginnen
zijn
jej
Lernen beginnen
haar
nasze (de)
Lernen beginnen
onze (de)
nasze (het)
Lernen beginnen
ons
wasze
Lernen beginnen
jullie
ich
Lernen beginnen
hun
robić
Lernen beginnen
maken
mieszkać, mieszkamy, mieszkacie, mieszkają
Lernen beginnen
wonen
iść
Lernen beginnen
gaan
żyć
Lernen beginnen
leven
wierzyć
Lernen beginnen
geloven
malować
Lernen beginnen
verven
odważyć się
Lernen beginnen
durven
podróżować
Lernen beginnen
reizen
przeprowadzać się
Lernen beginnen
verhuizen
Granice
Lernen beginnen
Grenzen
miły
Lernen beginnen
aardig
on pisze długopisem
Lernen beginnen
Hij schrijf met een pen
wypełniać
Lernen beginnen
invullen
mieszkaniec
Lernen beginnen
de inwoner
trwać
Lernen beginnen
duren
zaczynać, rozpoczynać
Lernen beginnen
beginnen
kończyć się
Lernen beginnen
eindigen op/om
mi, mnie, mną
Lernen beginnen
mij
tobie
Lernen beginnen
jou
jemu/mu
Lernen beginnen
gem
jej
Lernen beginnen
haar
nam (het)
Lernen beginnen
ons (het)
nasz, nasza, nasi, nasze (de)
Lernen beginnen
onze (de)
im, ich
Lernen beginnen
hun
gazeta
Lernen beginnen
de krant
Królik
Lernen beginnen
het konijn
książka
Lernen beginnen
het boek
już nie wiem/ pamiętam
Lernen beginnen
Ik weet het niet meer
nie przypominam sobie
Lernen beginnen
ik herinner me het niet meer
budowlaniec
Lernen beginnen
de metselaar
kasjer/kasjerka
Lernen beginnen
de kassamedewerker
nauczycielka
Lernen beginnen
de juffrouw
nauczyciel (w podstawówce)
Lernen beginnen
de meester
doktor lekarz
Lernen beginnen
de arts
dentysta
Lernen beginnen
de tandarts
malarz
Lernen beginnen
de schilder
rysownik
Lernen beginnen
de tekenaar
rolnik
Lernen beginnen
de Boer
elektryk
Lernen beginnen
de elektricien
mechanik
Lernen beginnen
de mecanicien

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.