zdania Holenderski

 0    106 Datenblatt    kasiam10
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Nie mogę już tego znieść
Lernen beginnen
Ik kan er niet meer tegen
Nie wiem dokładnie.
Lernen beginnen
Ik weet het niet precies.
Nie jestem pewny.
Lernen beginnen
Ik weet het niet zeker.
Poczekaj na mnie.
Lernen beginnen
Wacht op mij.
Nie rozumiem, co mówisz, bo mówisz za szybko
Lernen beginnen
Ik begrijp niet wat je zegt want je praat te snel
Nie zgadzam się.
Lernen beginnen
Ik ben het niet eens.
Zgadzam się.
Lernen beginnen
Ik ben het eens.
jaki rodzaj psa?
Lernen beginnen
waat vor hond
W tej chwili/teraz
Lernen beginnen
Op dit moment.
o której godzinie?
Lernen beginnen
Hoe laat?
jak długo?
Lernen beginnen
hoe lang?
Dokładnie.
Lernen beginnen
Precies.
To zajmuje/trwa dwie godziny.
Lernen beginnen
Het duurt twee uur.
Jest druga.
Lernen beginnen
Het is twee uur.
O dziesiątej
Lernen beginnen
Om tien uur
Od szóstej do dziesiątej
Lernen beginnen
Van zes uur tot tien uur
Jest wpół do czwartej
Lernen beginnen
Het is half vier
kwadrans po drugiej
Lernen beginnen
kwart over twee
za piętnaście druga
Lernen beginnen
kwart voor twee
jest dwadzieścia pięć po szóstej
Lernen beginnen
het is vijf voor half zeven
Jest za dwadzieścia piąta po południu
Lernen beginnen
Het is twintig voor vijf 's midags
Jest północ
Lernen beginnen
Het is twaalf uur 's nachts
Jest dwunasta po południu
Lernen beginnen
Het is twaalf uur 's middags
po południu jestem wolna
Lernen beginnen
's midags ben ik vrij
O której godzinie odjeżdża pociąg?
Lernen beginnen
Hoe laat gaat de trein?
Wolałbym jeść włoskie, czy to w porządku?
Lernen beginnen
Ik ga liever Italiaans eten, is dat OK voor jou?
OK, zjemy chińszczyznę?
Lernen beginnen
OK, zullen we Chinees gaan eten?
Tak, fajnie, a potem do kina?
Lernen beginnen
Ja leuk, en daarna naar de film?
Jutro obchodzę urodziny.
Lernen beginnen
Ik vier morgen mijn verjaardag.
Urodziny świętuję z przyjaciółmi.
Lernen beginnen
Ik vier mijn verjaardag met mijn vrienden.
Mam trzy tygodnie urlopu.
Lernen beginnen
Ik heb drie weken vakantie.
Jeśli pijesz dużo piwa, upijasz się.
Lernen beginnen
Als je veel bier drinkt, Word je dronken.
Pijemy drinka w pracy.
Lernen beginnen
We hebben een borrel op het werk.
W wolnym czasie uprawiam sport, gotuję, uczę się niderlandzkiego i czytam książki.
Lernen beginnen
In mijn vrije tijd sport ik, kok, lere ik nederlands en leze een boek.
mogę dzisiaj coś dla ciebie ugotować
Lernen beginnen
Ik kan vandaag iets voor je koken.
Kapustę jemy z kiełbasą.
Lernen beginnen
We eten borenkool met worst.
W wolnym czasie uprawiam dużo sportów.
Lernen beginnen
In mijn vrije tijd sport ik veel.
Wychodzimy w piątek i sobotę.
Lernen beginnen
Op vrijdag en zaterdg stappen we/gaan we uit.
Jedzenie poza domem to moje hobby.
Lernen beginnen
Uit eten gaan is mijn hobby.
W każdą sobotę jem w restauracji.
Lernen beginnen
Ik eet elke zaterdag in een restaurant.
To są moje urodziny. Świętujemy moje urodziny w restauracji.
Lernen beginnen
Ik ben jarig. We vieren mijn verjaardag in een restaurant.
Dziś kończy trzydzieści trzy lata. Ma zamiar świętować urodziny z przyjaciółmi w kawiarni.
Lernen beginnen
Zij wordt vandaag drieendertig jaar. Zij gaat haar verjaardag vieren met vrienden in een cafe.
Idę po moście nad Wodą kanału.
Lernen beginnen
Ik loop op de brug over het Water van de gracht.
gołąb chodzi po tamie (placu) i je chleb
Lernen beginnen
de duif loopt op de Dam (plein) en eet brood
Dom nad kanałem to duży dom nad kanałem.
Lernen beginnen
Een grachtenpand is een groot huis aan de gracht.
Turyści odbywają rejs po kanałach Amsterdamu.
Lernen beginnen
De toeristen doen een rondvaart over de grachten van Amsterdam.
Siedziba banku znajduje się przy autostradzie.
Lernen beginnen
Het hoofdkantoor van de bank is bij de snelweg.
Turyści są na łodzi wycieczkowej.
Lernen beginnen
De toeristen zijn op de rondvaartboot.
Piotr wygląda przez okno i widzi gołębia.
Lernen beginnen
Peter kijkt door het raam en ziet de duif.
Strych znajduje się pod dachem.
Lernen beginnen
De Zolder is onder het dak.
Biorę kąpiel z ciepłą wodą. i
Lernen beginnen
Ik zit in een bad met warm Water. I
Czy możemy usiąść na zewnątrz?
Lernen beginnen
Kunnen we buiten zitten?
Dam Ci 10% zniżki.
Lernen beginnen
Ik geef je 10% korting.
Nie mam biletu.
Lernen beginnen
Ik heb geen kaartje.
Chodźmy na kawę.
Lernen beginnen
Laten we gaan en koffie drinken.
Nic nie szkodzi. (odpowiedź na czyjeś przeprosiny)
Lernen beginnen
Maak je geen zorgen. (reactie op iemands verontschuldiging)
Śpimy na górze w sypialni.
Lernen beginnen
We slapen boven in de slaapkamer.
Śpimy na górze w sypialni.
Lernen beginnen
We slapen boven in de slaapkamer.
Na dole w salonie.
Lernen beginnen
Beneden in de woonkamer.
Przed i po zajęciach chodzę do toalety.
Lernen beginnen
Vor en na de les ga ik naar de WC.
Ja to zrobię.
Lernen beginnen
Ik zal het doen.
podoba mi się tutaj w Holandii
Lernen beginnen
Ik vind het leuk hier in Nederland.
Nie to miałam na myśli
Lernen beginnen
Dat is niet wat ik bedoelde
Porozmawiajmy po holendersku.
Lernen beginnen
Laten we Nederlands spreken.
Widzisz coś przez okno?
Lernen beginnen
Zie jij iets door het raam?
Co robisz po pracy?
Lernen beginnen
Wat doe je na het werk?
Spójrz na niebo! Jutro będzie padać.
Lernen beginnen
Kijk naar de lucht! Morgen gaat het regenen.
Ona będzie na Bahamach w przyszłym tygodniu.
Lernen beginnen
Ze zal volgende week op de Bahama's zijn.
Czy to się często zdarza?
Lernen beginnen
Gebeurt dat vaak?
Jak wiecie ja też jestem wielkim fanem tego show.
Lernen beginnen
Zoals je weet ben ik ook een grote fan van deze show.
Kto dzisiaj robi jedzenie?
Lernen beginnen
Wie maakt vandaag het eten?
Film zaczyna się o ósmej, ale zdecydowaliśmy, że spotkamy się o 7.15.
Lernen beginnen
De film begint om acht uur, maar we besloten om 7.15 uur af te spreken.
Czuję się zmęczony. Umyję zęby i pójdę do łóżka.
Lernen beginnen
Ik voel me moe. Ik poets mijn tanden en ga naar bed.
iść za kimś, uczęszczać (na zajęcia), śledzić
Lernen beginnen
volgen
On rzuca swoją pracę
Lernen beginnen
Hij zegt zijn baan op
Nie wiedziałem, że to były twoje
Lernen beginnen
Ik wist niet dat deze van jou waren
Niebo jest niebieskie, ale myślę, że będzie padać później.
Lernen beginnen
De lucht is blauw maar ik denk dat het later gaat regenen.
O nie, nie mamy mleka. Kupię trochę.
Lernen beginnen
Oh nee, we hebben geen melk. Ik zal wat kopen.
Sara w poniedziałek skończy 27 lat.
Lernen beginnen
Sara wordt maandag 27.
Czy wiesz, gdzie mieszka Ana?
Lernen beginnen
Weet je waar Ana woont?
Odbierzesz mnie?
Lernen beginnen
Haalt je me op?
Ugotujmy coś dzisiaj w domu.
Lernen beginnen
Laten we vandaag thuis iets koken.
Jaka jest twoja pensja brutto?
Lernen beginnen
Wat is je brutto salarisa?
Ile zarabiasz miesięcznie?
Lernen beginnen
Hoeveel verdien je per maand?
Martin się rozwodzi.
Lernen beginnen
Martin gaat scheiden.
Czy twój ojciec i matka są małżeństwem?
Lernen beginnen
Zijn je Vader en moeder getrouwd?
Nie, są rozwiedzeni.
Lernen beginnen
Nee, zij zijn gescheiden.
Znajomy to mężczyzna lub kobieta, których znasz.
Lernen beginnen
De bekende is het een Man of vrouw die je kent.
Chciałby się z nią umówić.
Lernen beginnen
Hij wil graag verkering met haar.
Jest we mnie zakochany.
Lernen beginnen
Hij is verliefd op mój.
Chodzisz z kimś?
Lernen beginnen
Heb jij verkering?
Czy Ana jest zaręczona z Martinem?
Lernen beginnen
Is Ana verloofd met Martin?
Czy biorą ślub?
Lernen beginnen
Gaan ze trouwen?
Podobasz mi się.
Lernen beginnen
Ik vind je leuk.
Czy są małżeństwem?
Lernen beginnen
Zijn ze getrouwd?
Czy jesteś zakochany?
Lernen beginnen
Ben jij verliefd?
Dlaczego o to pytasz?
Lernen beginnen
Waarom vraag je dat?
Jestem teraz zaręczona. W kwietniu wychodzę za mąż za mojego chłopaka.
Lernen beginnen
Ik ben nu verloofd. In april ga ik trouwen met mijn vriend.
Leżę w będę.
Lernen beginnen
Ik lig im het będę.
Mogę się przysiąść?
Lernen beginnen
Mag ik met je mee?
Czy mogę cię pocałować?
Lernen beginnen
Mag ik je zoenen?
Czy mogę wejść? Ależ oczywiście! Czuj się jak u siebie w domu
Lernen beginnen
Mag ik binnen komen? Natuurlijk! Doe alsof je thuis bent
Naprawdę nie kłamię!
Lernen beginnen
Ik lieg echt niet!
Nie miałem tego na myśli.
Lernen beginnen
Ik bedoelde het niet zo.
Idę.
Lernen beginnen
Ik kom eraan.
Czy mogę wejść? Ależ oczywiście! Czuj się jak u siebie w domu
Lernen beginnen
Mag ik binnen komen? Natuurlijk! Doe alsof je thuis bent

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.