ziekenhuis

 0    29 Datenblatt    thejoanaka
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
plecak, torba
Anna szykuje swój plecak.
Lernen beginnen
rugzak, tas
Anna maakt haar rugzak klaar.
ból
Bolą mnie uszy.
Lernen beginnen
pijn
Ik heb oren pijn. Mijn oren doet pijn. Ik heb pijn aan mijn oren.
przybyć
Anna i mama przyszły do szpitala.
Lernen beginnen
aankomen
Anna en mama komen aan in het ziekenhuis.
korytarz
W długim korytarzu z wieloma drzwiami szukają pokoju numer trzy.
Lernen beginnen
gang
In een lange gang met veel deuren zoeken ze kamer drie.
To tu. Tutaj jest.
Lernen beginnen
Het is hier. Hier is het.
skinąć głową - potrząsnąć
Anna potakuje.
Lernen beginnen
knikken - schudden
Anna knikt.
gorączka
Pielęgniarka sprawdza termometrem czy Anna ma gorączkę.
Lernen beginnen
koorts
De verpleegster kijkt met een thermometer of Anna koorts heeft.
skala, waga
Potem Anna może stanąć na wadze.
Lernen beginnen
weegschaal
Daarna mag Anna op de weegschaal gaan staan.
przyniósł ze sobą
Spójrz, co dla ciebie przyniosłam, mówi pielęgniarka.
Lernen beginnen
meegebracht
Kijk wat ik voor je heb meegebracht, zegt de verpleegster.
Fartuszek
I mam dla ciebie specjalny fartuszek.
Lernen beginnen
schortje
En ik heb ook een special schortje voor je.
głupi, niemądry, dziwny
Anna leży w łóżku w tym dziwnym fartuszku.
Lernen beginnen
gekke
Anna light met het gekke schortje aan in bed.
przynieść, zaprowadzić, zawozić
Pielęgniarka zawozi ją razem z Królikiem na salę operacyjną.
Lernen beginnen
brengen
De verpleegster brengt haar samen met Konijn naar de operatienzaal.
koła
Łóżko na kółkach, to jest śmieszne.
Lernen beginnen
wieltjes
En bed op wieltjes, dat is grappig.
palec u nogi
Na palec u nogi dostaje Anna szczypawkę.
Lernen beginnen
teen
Op haar teen krijgt Anna een knijper.
maska
Anestezjolog pokazuje Annie maskę.
Lernen beginnen
maskertje
De slaapdokter laat Anna een maskertje zien.
pokażę ci jak to zrobić
Lernen beginnen
laten zien hoe het moet
dmuchać
Tu możesz dmuchać.
Lernen beginnen
blazen
Hier mag je blazen.
zasypiać, zapadać w sen
I wtedy sama sobie zaśniesz.
Lernen beginnen
in slaap vallen
En dan val je vanzelf in slaap.
samodzielnie
I wtedy zaśniesz samodzielnie.
Lernen beginnen
vanzelf
En dan val je vanzelf in slaap.
szybko
On o to zadba, aby uszy Anny szybko się wyleczyły.
Lernen beginnen
vlug, snel
Hij zal ervoor zorgen dat Anna's oortjes vlug genezen.
wyzdrowieć
Lernen beginnen
genezen
łagodnie
Anna łagodnie się budzi.
Lernen beginnen
zachtjes
Anna wordt zachtjes wakker.
W międzyczasie
Mama czyta w międzyczasie dalej swoją książkę.
Lernen beginnen
ondertussen
Mama leest ondertussen verder in haar boek.
dalszy, dalej
Lernen beginnen
verder
pragnienie
Jest głodna i chce jej się pić.
Lernen beginnen
dorst
Ze heeft honger en dorst.
łyk
Anna może napić się małego łyczka.
Lernen beginnen
slok
Anna mag een klein slokje drinken.
Nie wolno!
Lernen beginnen
Mag niet!
wyglądać
Twoje uszy wyglądają świetnie.
Lernen beginnen
uit zien
Je oortjes zien er prima uit.
Jestem chory. Wyzdrowiałem.
Lernen beginnen
Ik ben ziek. Ik ben beter.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.