lekcje Taaleffect

 0    129 Datenblatt    patrycjasar
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
być
Lernen beginnen
zijn
mieć
Lernen beginnen
hebben
pracować
Lernen beginnen
werken
patrzec
Lernen beginnen
kijken
robic (Co porabiasz)
Lernen beginnen
doen
robić (tworzyc no herbatę)
Lernen beginnen
maken
pytać
Lernen beginnen
vragen
dzwonić
Lernen beginnen
bellen
dawać
Lernen beginnen
geven
brać/wziać
Lernen beginnen
nemen
dostać
Lernen beginnen
krijgen
stawiać
Lernen beginnen
zetten
siedzieć
Lernen beginnen
zitten
klaść
Lernen beginnen
leggen
szukać
Lernen beginnen
zoeken
znaleźć/ uważać/sądzić
Lernen beginnen
vinden
iść (po coś np masło)
Lernen beginnen
halen
odebrać
Lernen beginnen
ophalen
uzywać
Lernen beginnen
gebruiken
zarabiać/zasługiwać
Lernen beginnen
verdienen
zaczynać
Lernen beginnen
beginnen
zgłaszać
Lernen beginnen
melden
stać
Lernen beginnen
staan
chodzić
Lernen beginnen
lopen
iść
Lernen beginnen
gaan
przychodzić
Lernen beginnen
komen
zamawiać
Lernen beginnen
bestellen
znać
Lernen beginnen
kennen
umieć
Lernen beginnen
kunnen
Nie znam Cie
Lernen beginnen
ik ken jou/je niet
widzieć
Lernen beginnen
zien
Jeszcze raz, poproszę!
Lernen beginnen
Nog een keer alsjeblieft!
mówić
Lernen beginnen
spreken
pisać
Lernen beginnen
schrijven
myśleć
Lernen beginnen
denken
mieszkać
Lernen beginnen
wonen
spoko
Lernen beginnen
prima
nie, całkowicie nie
Lernen beginnen
Nee, helemaal niet
mowić
Lernen beginnen
spreken
Nie dobrze
Lernen beginnen
Niet goed
wiem
Lernen beginnen
ik weet het.
chętniej/wolisz
Lernen beginnen
liever
O co Ci chodzi?
Lernen beginnen
Wat bedoelt u/ja?
Nie rozumiem.
Lernen beginnen
Ik begrijp het niet.
Co powiedziałeś? /co mówisz?
Lernen beginnen
Wat zeg je?
ulubiona
Lernen beginnen
favoriete
kości
Lernen beginnen
botten
moje
Lernen beginnen
mijn
Nie mam czasu
Lernen beginnen
ik heb geen tijd
sasiedzi
Lernen beginnen
buren
zrozumiałe?
Lernen beginnen
Duidelijk?
Jestem zmęczony
Lernen beginnen
ik ben moe
Nie chce mi sie
Lernen beginnen
ik heb geen zin.
gotować
Lernen beginnen
koken
jedzenie
Lernen beginnen
het eten
jeść
Lernen beginnen
eten
kocham/uwielbiam
Lernen beginnen
Ik hou van
gotowanie / pichcenie takie
Lernen beginnen
kokkerellen
twoje
Lernen beginnen
jouw
Tak, ale
Lernen beginnen
Ja, maar
żart
Lernen beginnen
grap
wolę to
Lernen beginnen
ik heb liever dit
pamiętasz jeszcze?
Lernen beginnen
weet je het nog?
czytać
Lernen beginnen
lezen
ksiazki
Lernen beginnen
boeken
oglądać
Lernen beginnen
kijken
Nie rozumiem Cie.
Lernen beginnen
Ik begrijp je niet.
Nie rozumiem (tego).
Lernen beginnen
Ik begrijp het niet
praca
Lernen beginnen
het werk
praca (konkretnie)
Lernen beginnen
de baan
szef
Lernen beginnen
de baas
kolega z pracy
Lernen beginnen
de collega
wspolpracownik
Lernen beginnen
de medewerker
pracodawca
Lernen beginnen
de werkgever
pracownik (dla zatrudniajacego(
Lernen beginnen
de werknemer
lider zespołu
Lernen beginnen
de teamleider
przerwa
Lernen beginnen
de pauze
kantyna
Lernen beginnen
de kantine
wakacje
Lernen beginnen
de vakantie
chorobowe
Lernen beginnen
het verlof
godziny urlopowe
Lernen beginnen
de verlofuren
pieniadze
Lernen beginnen
het geld
wyplata
Lernen beginnen
de salaris/ het loon
podwyzka
Lernen beginnen
de opslag
zwrost
Lernen beginnen
de verhoging
zwolnienie z pracy
Lernen beginnen
het ontslag
działy
Lernen beginnen
de afdeling
biuro
Lernen beginnen
het kantoor
kontrakt
Lernen beginnen
het contract
umowa
Lernen beginnen
de overeenkomst
zamowienie
Lernen beginnen
de bestelling
zadania
Lernen beginnen
de taken
funkcja
Lernen beginnen
de functie
kaszleć
Lernen beginnen
hoesten
kichać
Lernen beginnen
niezen
smarować
Lernen beginnen
smeren
badać sie
Lernen beginnen
onderzoeken
wypisywać/przepisywać
Lernen beginnen
voorschrijven
zatrzyk(czynność)
Lernen beginnen
prikken
skierowywać
Lernen beginnen
verwijzen
przestawiać
Lernen beginnen
verzetten
wymiotować/zwracac
Lernen beginnen
overgeven
krwawic
Lernen beginnen
bloeden
spotkanie
Lernen beginnen
de afspraak
ból
Lernen beginnen
de pijn
środek przeciwbólowy
Lernen beginnen
de pijnstiller
lekarstwo
Lernen beginnen
het medicijn
lekarstwo/lek
Lernen beginnen
het geneesmiddel
krople
Lernen beginnen
de druppels
maść
Lernen beginnen
de zalf
dolegliwość/skarga
Lernen beginnen
de klacht
objawy
Lernen beginnen
het verschijnsel
symptom
Lernen beginnen
het symptoom
gorączka
Lernen beginnen
de koorts
stan podgorączkowy
Lernen beginnen
de verhoging
skierowanie
Lernen beginnen
de verwijzing
krew
Lernen beginnen
de bloed
rana
Lernen beginnen
de wond
plaster
Lernen beginnen
de pleister
szew
Lernen beginnen
de hechting
zabieg/leczenie
Lernen beginnen
de behandeling
badanie
Lernen beginnen
het onderzoek
wynik/wysypka
Lernen beginnen
uitslag
zapalenie
Lernen beginnen
de ontsteking
kaszel
Lernen beginnen
de hoest
katar
Lernen beginnen
de loopneus
zatkany nos
Lernen beginnen
de verstopte neus
chusteczka
Lernen beginnen
het zakdoek
zatrzyk/ukłucie
Lernen beginnen
heg prikje

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.