Nederlands - podstawy 9

 0    30 Datenblatt    mike_13
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Idę spać.
Lernen beginnen
Ik ga slapen.
Idę spać, a ty gadasz.
Lernen beginnen
Ik ga slapen en jij praat.
Piszę książkę.
Lernen beginnen
Ik schrijf een boek.
Lubię grać w Football Managera.
Lernen beginnen
Ik speel graag Football Manager.
To jest gra, w którą lubię grać.
Lernen beginnen
Het is een spel wat ik graag speel.
Dom
Lernen beginnen
Het huis
Rodzice
Lernen beginnen
De ouders
Jestem spokrewniony z kobietą.
Lernen beginnen
Ik ben familie van de vrouw.
Ojciec dziewczyny jest złym mężczyzną.
Lernen beginnen
De vader van het meisje is een slechte man.
Ojciec
Lernen beginnen
De vader
Ojciec gotuje.
Lernen beginnen
De vader kookt.
Nasza matka ma na sobie sukienkę.
Lernen beginnen
Onze moeder draagt een jurk.
Matka
Lernen beginnen
De moeder
Słyszę moją matkę.
Lernen beginnen
Ik hoor mijn moeder.
Nie mają domu?
Lernen beginnen
Hebben ze geen huis?
Dom moich rodziców jest mały.
Lernen beginnen
Het huis van mijn ouders is klein.
Dzidzia
Lernen beginnen
De baby
Czy twój syn nosi okulary?
Lernen beginnen
Draagt jouw zoon een bril?
Syn
Lernen beginnen
De zoon
Ojciec nie słyszy swojej córki.
Lernen beginnen
De vader hoort zijn dochter niet.
Córka
Lernen beginnen
De dochter
Dzieci nie śpią.
Lernen beginnen
De baby's slapen niet.
Widzę twoją siostrę.
Lernen beginnen
Ik zie je zus.
Siostra
Lernen beginnen
De zus
Bracia gotują duży posiłek.
Lernen beginnen
De broers koken een grote maaltijd.
Brat
Lernen beginnen
De broer
Czy macie braci lub siostry?
Lernen beginnen
Hebben jullie broers of zussen?
Mamy synów, ale nie mamy córek.
Lernen beginnen
We hebben zoons, maar geen dochters.
Brat wysokiego mężczyzny jest również wysoki.
Lernen beginnen
De broer van de lange man is ook lang.
Dzidzia jest dzieckiem jej siostry.
Lernen beginnen
De baby is het kind van haar zus.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.