Niderlandzki Fiszki 04

 0    31 Datenblatt    karoltabaka
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Jesteśmy dla siebie stworzeni.
Lernen beginnen
Wij zijn voor elkaar bestemd.
Uważaj to za zrobione.
Lernen beginnen
Komt voor elkaar.
Musimy się ze sobą komunikować.
Lernen beginnen
We moeten met elkaar communiceren.
Krytykowali się nawzajem.
Lernen beginnen
Ze bekritiseerden elkaar.
Twoje wypowiedzi są ze sobą sprzeczne.
Lernen beginnen
Je verklaringen spreken elkaar tegen.
Widujemy się tylko w weekendy.
Lernen beginnen
We zien elkaar slechts tijdens de weekenden.
Te dwa słowa łatwo pomylić.
Lernen beginnen
Deze twee woorden worden makkelijk door elkaar gehaald.
Zamieniliśmy się miejscami.
Lernen beginnen
We wisselden van plaats met elkaar.
Byliśmy tuż przed sobą.
Lernen beginnen
We stonden recht tegenover elkaar.
Wrogowie stanęli naprzeciw siebie.
Lernen beginnen
De vijanden stonden recht tegenover elkaar.
Spotkajmy się osobiście.
Lernen beginnen
Laten we elkaar persoonlijk ontmoeten.
Usiedliśmy dokładnie naprzeciwko siebie.
Lernen beginnen
We gingen recht tegenover elkaar zitten.
Te dwa spotkania chwilowo kolidują ze sobą.
Lernen beginnen
De twee afspraken botsen tijdelijk met elkaar.
Próbowałem związać koniec z końcem.
Lernen beginnen
Ik probeerde de eindjes aan elkaar te knopen.
Daj mi swoje pieniądze albo cię pobiję.
Lernen beginnen
Geef me je geld, of anders sla ik je in elkaar.
Tom i Maria twierdzą, że nigdy się nie okłamują.
Lernen beginnen
Tom en Maria beweren dat ze nooit tegen elkaar liegen.
Łaskotali się nawzajem.
Lernen beginnen
Ze kietelden elkaar.
Tom i ja znamy się od lat.
Lernen beginnen
Tom en ik kennen elkaar al jaren.
Piotr i ja nie mamy ze sobą nic wspólnego.
Lernen beginnen
Piotr en ik hebben niets met elkaar gemeen.
Nasze drogi się skrzyżowały.
Lernen beginnen
Onze banen hebben elkaar gekruist.
Te skarpetki nie pasują do siebie.
Lernen beginnen
Deze sokken passen niet bij elkaar.
Pobiję Toma.
Lernen beginnen
Ik ga Tom in elkaar timmeren.
Jak to zrobisz?
Lernen beginnen
Hoe krijg je dat voor elkaar?
Dlaczego oni nie mogą siebie znieść?
Lernen beginnen
Waarom kunnen ze elkaar niet uitstaan?
Nienawidziliśmy się.
Lernen beginnen
We haatten elkaar.
Czy dobrze się dogadujecie?
Lernen beginnen
Komen jullie goed met elkaar overeen?
Jak się poznaliście?
Lernen beginnen
Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?
Czy w ogóle nie macie ze sobą kontaktu?
Lernen beginnen
Hebben jullie dan helemaal geen contact met elkaar?
Próbowałem jeszcze raz i jeszcze, ale nie mogłem tego zrobić.
Lernen beginnen
Ik probeerde het keer na keer, maar ik kon het niet voor elkaar krijgen.
Wszystko razem kosztowało dziesięć dolarów.
Lernen beginnen
Alles bij elkaar kostte het tien dollar.
Wszyscy mieszkamy mniej niż pięć minut spacerem od siebie.
Lernen beginnen
We wonen allemaal op minder dan vijf minuten lopen van elkaar.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.