→ Podstawy → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
Jak się nazywasz? Lernen beginnen		Hoe heet jij? Ik heet Piotr
Nazywam się Piotr Lernen beginnen		Ik heet Piotr
Gdzie mieszkasz? Lernen beginnen		Waar woon jij?
Mieszkam w Antwerpii Lernen beginnen		Ik woon in Antwerp
Z jakiego kraju pochodzisz? Lernen beginnen		Uit welk land kom jij?
Pochodzę z Polski. Lernen beginnen		Ik kom uit Polen.
Jaki jest Twój język ojczysty? Lernen beginnen		Wat is jouw moedertaal?
Moim językiem ojczystym jest język polski. Lernen beginnen		Mjin moedertaal is Pools.
W jakich innych językach mówisz? Lernen beginnen		Welke andere talen spreek jij?
Mówię też po angielsku. Lernen beginnen		Ik spreek ook Engels.
ja mówię tylko po polsku Lernen beginnen		ik spreek alleen pools
Czy jest Pan żonaty? Lernen beginnen		Ben jij getrouwd?
Nie, nie jestem żonaty. Lernen beginnen		Nee, ik ben niet gertrouwd.
Nie, ale mam dziewczynę. Lernen beginnen		Nee, maar ik heb een vriendin.
Nie, ale mieszkamy razem. Lernen beginnen		Nee, maar ik woon samen.
Nie, jestem sam. Lernen beginnen		Nee, ik ben vrijgezel.
Nie, jestem rozwiedziony. Lernen beginnen		Nee, ik ben gescheiden.
Czy masz dzieci? Lernen beginnen		Heb jij kinderen?
Ile masz dzieci? Lernen beginnen		Hoeveel kinderen heb jij?
Tak, mam 2 dzieci. Lernen beginnen		Ja, ik heb 2 kinderen.
Nie, nie mam dzieci. Lernen beginnen		Nee, ik heb geen kinderen.
Jak długo jesteś w Belgii? Lernen beginnen		Hoelang ben jij al in België?
Jestem w Belgii od 7 miesięcy. Lernen beginnen		Ik ben 7 maanden in België.
Jestem w Belgii od 2 lat. Lernen beginnen		Ik ben 2 jaar in België.
Ile masz lat? Lernen beginnen		Hoe oud ben jij?
Mam 41 lat. Lernen beginnen		Ik ben 41 jaar.
Kim jesteś? Lernen beginnen		Wie ben jij?
Jak się nazywasz? Lernen beginnen		Hoe heet jij?
Jakie jest Twoje pierwsze imię? Lernen beginnen		Wat is jouw voornaam?
Jakie jest Twoje nazwisko? Lernen beginnen		Wat is jouw achternaam?
Jakie jest Twoje nazwisko? Lernen beginnen		Wat is jouw familienaam?
Czy mówisz...? Lernen beginnen		Spreek jij...?
Idziemy... Lernen beginnen		We gaan...
Idziemy Lernen beginnen		We gaanen
Powinieneś... Lernen beginnen		Je moet...
Musisz... Lernen beginnen		Je moeten...
Możesz... Lernen beginnen		Je mag...
Wasze żołądki... Lernen beginnen		Je magen...
Nie masz pozwolenia Lernen beginnen		Je mag niet
Nie masz pozwolenia, aby... Lernen beginnen		Je mag geenen...
uczyć się, nauczać Lernen beginnen		leren
nauczyli Lernen beginnen		lerened
czytać Lernen beginnen		lezen
przeczytane Lernen beginnen		lezened
pisać Lernen beginnen		schrijven
słuchać Lernen beginnen		luisteren
przyprowadzać Lernen beginnen		meebrengen
przyjdź na czas Lernen beginnen		op tijd komen
jeść Lernen beginnen		eten
pić Lernen beginnen		drinken
palić Lernen beginnen		roken
rozmawiać przez telefon Lernen beginnen		telefoneren
mówić po holendersku Lernen beginnen		Nederlands spreken
miej szacunek Lernen beginnen		respekt hebben
uczeń Lernen beginnen		de cursist
nauczyciel Lernen beginnen		de leerkracht
klasa Lernen beginnen		de klas
długopis Lernen beginnen		de pen
guma Lernen beginnen		de gom
segregator Lernen beginnen		de map
zeszyt Lernen beginnen		het schrift
ołówek Lernen beginnen		het potlood
lekcja Lernen beginnen		de les
Kafeteria Lernen beginnen		de cafetaria
dużo zabawy! Lernen beginnen		veel plezier!
Pozdrowienia Lernen beginnen		vriendelijke groeten
Jak się masz? Lernen beginnen		Hoe gaat het met jou?
Jak się masz? Lernen beginnen		Hoe is 't?
Fantastyczny! Lernen beginnen		Fantastisch!
W porządku Lernen beginnen		Prima
Bardzo dobrze Lernen beginnen		Heel goed
Dobrze Lernen beginnen		Goed
W porządku Lernen beginnen		Het gaat
To i tamto. Lernen beginnen		Zus en zo.
Nie zbyt dobrze. Lernen beginnen		Niet zo goed.
Źle Lernen beginnen		Slecht
A z tobą? Lernen beginnen		En met jou?
Również dobre, dziękuję. Lernen beginnen		Ook goed, dank je.
Wszystko dobrze? Lernen beginnen		Alles goed?
Och, co się stało? Lernen beginnen		Oei, wat is er?
Jaki jest problem? Lernen beginnen		Wat is het probleem?
Nie czuję się dobrze. Lernen beginnen		Ik voel me niet goed.
Boli mnie głowa. Lernen beginnen		Ik heb hoofdpijn.
Jestem zmęczony. Lernen beginnen		Ik ben moe.
Mam problemy. Lernen beginnen		Ik heb problemen.
Wolałbym tego nie mówić Lernen beginnen		Dat zeg ik liever niet

podstawy

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr