VZS 1+2

 0    387 Datenblatt    felixoskar
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
aanbellen
Hij belde aan.
Lernen beginnen
to ring the doorbell
He rang the doorbell.
aanbidding
De aanbidding van de zon was belangrijk in veel oude culturen.
Lernen beginnen
worship
The worship of the sun was important in many ancient cultures.
de aandacht
Kun je me even aandacht geven?
Lernen beginnen
attention
Can you give me your attention for a moment?
het aandenken
Lernen beginnen
souvenir
przypomnienie o czyms
aangeven
De pijlen geven de weg aan.
Lernen beginnen
to indicate, to show
The arrows indicate the way.
aankleden
Ik kleed me aan.
Lernen beginnen
to dress
I'm getting dressed.
aanmoedigen
Ze moedigden me aan om door te gaan.
Lernen beginnen
to encourage
They encouraged me to keep going.
aannemen
Ik heb een nieuwe baan aangenomen.
Lernen beginnen
to accept, to hire
I've accepted a new job.
aanspreken
Ik sprak hem aan op zijn gedrag.
Lernen beginnen
to address, to talk to
I addressed him about his behavior.
aantonen
Hij moet aantonen dat hij onschuldig is.
Lernen beginnen
to show, to demonstrate
He has to prove that he's innocent.
aanzienlijk
Er was een aanzienlijk verschil tussen de twee prijzen.
Lernen beginnen
considerable, significant
There was a considerable difference between the two prices.
abonnee
Hij is een abonnee van die krant.
Lernen beginnen
subscriber
He's a subscriber to that newspaper.
het abonnement
Ik heb een abonnement op Netflix.
Lernen beginnen
subscription
I have a Netflix subscription.
de achterbank
Ze zaten op de achterbank van de auto.
Lernen beginnen
the backseat
They were sitting in the backseat of the car.
achterlaten
Vergeet je tas niet achter te laten.
Lernen beginnen
to leave behind
Don't forget to leave your bag behind.
achterlopen
Hij loopt achter met zijn huiswerk.
Lernen beginnen
to fall behind
He's behind with his homework.
achteruitgaan
De economie gaat achteruit.
Lernen beginnen
to go backwards
ekonomiczny
The economy is going backwards.
achteruitkijkspiegel
Kijk in de achteruitkijkspiegel voordat je parkeert.
Lernen beginnen
rearview mirror
Check the rearview mirror before you park.
actieven
De actieven van de vereniging organiseerden een feest.
Lernen beginnen
active people
The active members of the association organized a party.
af en toe
Ik ga af en toe naar de bioscoop.
Lernen beginnen
occasionally
not wel eens
I go to the cinema occasionally.
afdeling
Hij werkt op de afdeling verkoop.
Lernen beginnen
department
He works in the sales department.
afdrogen
Droog je handen af.
Lernen beginnen
to dry
Dry your hands.
afhalen
Ik moet mijn pakketje afhalen bij het postkantoor.
Lernen beginnen
to pick up
I have to pick up my package at the post office.
aflevering
Ik heb de laatste aflevering van die serie gezien.
Lernen beginnen
episode
I watched the latest episode of that series.
aflopen
De film loopt om 23:00 uur af.
Lernen beginnen
to end
kończyć sie
The movie ends at 11:00 PM.
het afscheid
We namen afscheid van elkaar.
Lernen beginnen
farewell, goodbye
We said goodbye to each other.
het afscheid nemen van
Lernen beginnen
to say goodbye
afstaan
Hij stond zijn bezittingen af aan zijn kinderen.
Lernen beginnen
to give up, to cede
He gave up his possessions to his children.
afzet
Lernen beginnen
sales
afzetten
Ik zet je bij de bushalte af.
Lernen beginnen
to drop off
I'll drop you off at the bus stop.
akkerbouw
Hij werkt in de akkerbouw.
Lernen beginnen
arable farming
He works in arable farming.
akkoord
We zijn het akkoord over de prijs.
Lernen beginnen
agreement
We agree on the price.
allebei
We hebben allebei een hond.
Lernen beginnen
both
We both have a dog.
allerheiligen
Allerheiligen is een feestdag.
Lernen beginnen
All Saints' Day
All Saints' Day is a holiday.
alweer
Het is alweer laat.
Lernen beginnen
again
It's late again.
ambtenaar
Mijn vader is ambtenaar.
Lernen beginnen
civil servant
My father is a civil servant.
appartementsgebouw
We wonen in een appartementsgebouw.
Lernen beginnen
apartment building
We live in an apartment building.
de arbleid
Hij doet arbleid op de boerderij.
Lernen beginnen
manual labor
He does manual labor on the farm.
arbeider
Mijn vader is een arbeider.
Lernen beginnen
worker
My father is a worker.
de arts
Ik ga naar de dokter.
Lernen beginnen
doctor
I'm going to the doctor.
de asbak
Gooi de peuk in de asbak.
Lernen beginnen
ashtray
Throw the cigarette butt in the ashtray.
automechanica
Ik moet naar de automechanica.
Lernen beginnen
auto mechanic
I have to go to the auto mechanic.
de autonomie
België heeft een grote autonomie.
Lernen beginnen
autonomy
Belgium has a great deal of autonomy.
autonoom
België is een autonoom land.
Lernen beginnen
autonomous
Belgium is an autonomous country.
autosnelweg
We rijden op de autosnelweg.
Lernen beginnen
highway
not autoweggennet
We're driving on the highway.
het autowegennet
Het Nederlandse autowegennet is goed ontwikkeld.
Lernen beginnen
highway network
The Dutch highway network is well-developed.
de Aziaat
Zij is een Aziaat.
Lernen beginnen
Asian person
She is Asian.
de baggage
We moeten onze baggage ophalen.
Lernen beginnen
baggage
We have to pick up our baggage.
bebouwd
Dit is een bebouwd gebied.
Lernen beginnen
built-up
zabudowany
This is a built-up area.
bediende
Hij werkt als bediende op kantoor.
Lernen beginnen
clerk, office worker
He works as a clerk in an office.
bediening
De bediening in dat restaurant was slecht.
Lernen beginnen
service
The service in that restaurant was bad.
beginner
Ik ben een beginner op de gitaar.
Lernen beginnen
beginner
I'm a beginner on the guitar.
begraven
Hij werd begraven op het kerkhof.
Lernen beginnen
to bury
He was buried in the cemetery.
bekend
Hij is een bekend acteur.
Lernen beginnen
known, famous
He's a famous actor.
beklemtoond
Het woord "huis" wordt beklemtoond op de eerste lettergreep.
Lernen beginnen
emphasized
The word "house" is emphasized on the first syllable.
beloven
Ik beloof dat ik op tijd kom.
Lernen beginnen
to promise
I promise I'll be on time.
beluisteren
Ik luister graag naar muziek.
Lernen beginnen
to listen to
I like listening to music.
benedenverdieping
Het restaurant is op de benedenverdieping.
Lernen beginnen
ground floor
The restaurant is on the ground floor.
bepaling
In de bepaling staat dat je op tijd moet komen.
Lernen beginnen
provision, stipulation
warunek, limitation w umowie
The provision states that you have to be on time.
beroemd
Hij is een beroemd schrijver.
Lernen beginnen
famous
He's a famous writer.
beseffen
Ik besef nu dat ik een fout heb gemaakt.
Lernen beginnen
to realize
not zich realiseren
I now realize that I made a mistake.
het bestaansminimum
Hij verdient het minimumloon.
Lernen beginnen
minimum wage
He earns minimum wage.
bestemming
Wat is je bestemming?
Lernen beginnen
destination
What's your destination?
betekenen
Wat betekent dit woord?
Lernen beginnen
to mean
What does this word mean?
beurt
Het is jouw beurt om te spelen.
Lernen beginnen
turn
It's your turn to play.
het bevel
De kapitein gaf het bevel om te varen.
Lernen beginnen
command
The captain gave the command to sail.
bewegen
Beweeg je lichaam om wak
Lernen beginnen
to move
bewegen
Beweeg je lichaam om wakker te worden.
Lernen beginnen
to move
Move your body to wake up.
bewolkt
Het is vandaag bewolkt.
Lernen beginnen
cloudy
It's cloudy today.
het bezit
Dit boek is mijn bezit.
Lernen beginnen
possession
This book is my possession.
bidden
Hij bidt elke dag.
Lernen beginnen
to pray
He prays every day.
bieden
Ik bied je €100 voor die fiets.
Lernen beginnen
to offer
I offer you €100 for that bike.
bijvoorbeeld
Bijvoorbeeld, je kunt naar de bioscoop gaan.
Lernen beginnen
for example
For example, you can go to the cinema.
binnengaan
Ga binnen!
Lernen beginnen
to enter
Come in!
binnenkomen
Hij kwam binnen.
Lernen beginnen
to come in
He came in.
binnenkort
Ik kom binnenkort langs.
Lernen beginnen
soon
not spoedig
I'll come by soon.
binnenlopen
Ik loop even binnen.
Lernen beginnen
to drop in
"biegiem"
I'll just drop in.
binnenroepen
De dokter werd binnen geroepen.
Lernen beginnen
to call in
The doctor was called in.
binnenstad
We gingen naar de binnenstad.
Lernen beginnen
city center
We went to the city center.
bisschop
De bisschop gaf een preek.
Lernen beginnen
bishop
The bishop gave a sermon.
blaffen naar
Lernen beginnen
to bark at
bloeiend
Amsterdam is een bloeiende stad.
Lernen beginnen
flourishing
Amsterdam is a flourishing city.
boekentas
Neem je boekentas mee naar school.
Lernen beginnen
schoolbag
Take your schoolbag to school.
boekenwinkel
Ik ging naar de boekenwinkel om een boek te kopen.
Lernen beginnen
bookstore
I went to the bookstore to buy a book.
het boeket
Ik kocht een boeket bloemen voor haar.
Lernen beginnen
bouquet
I bought a bouquet of flowers for her.
bom
Er was een bom op het station.
Lernen beginnen
bomb
There was a bomb at the station.
boodschap doen
Ik ga boodschappen doen.
Lernen beginnen
to do the shopping
I'm going shopping.
boontje
Ik hou niet van boontjes.
Lernen beginnen
bean
I don't like beans.
boord
Ga niet te dicht bij de boord van de klif.
Lernen beginnen
edge, border
Don't go too close to the edge of the cliff.
borstel
Lernen beginnen
brush
bouwen
Ze bouwen een nieuw huis.
Lernen beginnen
to build
They're building a new house.
bovenaan
Zijn naam staat bovenaan de lijst.
Lernen beginnen
at the top
His name is at the top of the list.
bovendien
Bovendien is het ook nog goedkoop.
Lernen beginnen
moreover
Moreover, it's also cheap.
de broekzak
Hij heeft zijn sleutels in zijn broekzak.
Lernen beginnen
trouser pocket
He has his keys in his trouser pocket.
buigen
Buig je knieën om te zitten.
Lernen beginnen
to bend
Bend your knees to sit down.
buitengaan
We gaan vanavond buiten eten.
Lernen beginnen
to go out
We're going out to eat tonight.
buitengewoon
Dat was een buitengewoon concert.
Lernen beginnen
extraordinary
That was an extraordinary concert.
opkomen
Lernen beginnen
to come out
to stand for someone
to be on the rise, popular
buitenrijden
We gaan buitenrijden met de paarden.
Lernen beginnen
to ride outside
We're going riding outside with the horses.
het bureau
Hij werkt achter een bureau.
Lernen beginnen
desk, office
He works behind a desk.
het buurland
Frankrijk is een buurland van België.
Lernen beginnen
neighboring country
France is a neighboring country of Belgium.
carnavalsstoet
De carnavalsstoet was erg mooi.
Lernen beginnen
carnival parade
The carnival parade was very beautiful.
vereniging
Hij is lid van een vereniging.
Lernen beginnen
association
He's a member of an association.
constateren
Lernen beginnen
to establish a fact, to ascertain
cursief
Dit woord is cursief geschreven.
Lernen beginnen
italic
This word is written in italics.
daarbij
Daarbij is het ook nog goedkoop.
Lernen beginnen
besides
Besides, it's also cheap.
dadelijk
Lernen beginnen
shortly, in a moment
dagenlang
Het heeft dagenlang geregend.
Lernen beginnen
for days
It has been raining for days.
dag vrij
Ik heb vandaag een dag vrij.
Lernen beginnen
day off
I have a day off today.
dapperste
Hij is de dapperste man die ik ken.
Lernen beginnen
bravest
He's the bravest man I know.
dateren
Deze brief dateert uit de 19e eeuw.
Lernen beginnen
to date
This letter dates from the 19th century.
decennium
In het afgelopen decennium is veel veranderd.
Lernen beginnen
decade
A lot has changed in the past decade.
dennenboom
Er staat een grote dennenboom in onze tuin.
Lernen beginnen
pine tree
There's a big pine tree in our garden.
der
Koning der Belgen
Lernen beginnen
of the (used in titles)
King of the Belgians
dhr.
Dhr. Janssen
Lernen beginnen
Mr. (abbreviation for heer)
Mr. Janssen
dicht
Het huis staat dicht bij de school.
Lernen beginnen
close
The house is close to the school.
dichdoen
Doe de deur dicht.
Lernen beginnen
to close
Close the door.
dief
De dief stal zijn portemonnee.
Lernen beginnen
thief
The thief stole his wallet.
diefstal
Er was een diefstal in de winkel.
Lernen beginnen
theft
There was a theft in the store.
dienstensector
Hij werkt in de dienstensector.
Lernen beginnen
service sector
He works in the service sector.
diepvriezer
Lernen beginnen
freezer
dokterattest
Ik heb een dokterattest nodig.
Lernen beginnen
medical certificate
I need a medical certificate.
doordat
Hij kwam te laat, doordat de trein vertraging had.
Lernen beginnen
because
przez(to)
He was late because the train was delayed.
dorrkijken
Hij keek dorr naar de film.
Lernen beginnen
to look bored
He looked bored at the movie.
dorpsleven
Het dorpsleven is rustig.
Lernen beginnen
village life
Village life is peaceful.
draaien
Draai de knop naar rechts.
Lernen beginnen
to turn
Turn the knob to the right.
Driekoningen
Driekoningen is een feestdag.
Lernen beginnen
Three Kings' Day
Three Kings' Day is a holiday.
driemaal
Ik heb het driemaal geprobeerd.
Lernen beginnen
three times
I tried it three times.
druif
Ik hou van druiven.
Lernen beginnen
grape
I like grapes.
duidelijk
Het is duidelijk dat hij liegt.
Lernen beginnen
clear
It's clear that he's lying.
duif
Er zaten duiven op het dak.
Lernen beginnen
dove
There were doves on the roof.
durven
Durf je te springen?
Lernen beginnen
to dare
Do you dare to jump?
duwen
Duw de deur open.
Lernen beginnen
to push
Push the door open.
d.w.z.
Hij is een goede student, d.w.z. hij haalt goede cijfers.
Lernen beginnen
that is to say
He's a good student, that is to say he gets good grades.
eenheid
We moeten voor eenheid streven.
Lernen beginnen
unity
We must strive for unity.
eenmaal
Ik heb hem eenmaal gezien.
Lernen beginnen
once
I saw him once.
eenstemmig
Het besluit was eenstemmig.
Lernen beginnen
unanimous
The decision was unanimous.
eentalig
Lernen beginnen
monolingual
eeuwenlang
Lernen beginnen
for centuries
eigenlijk
Eigenlijk vind ik het niet zo leuk.
Lernen beginnen
actually
Actually, I don't like it that much.
eind (einde)
Het einde van de film was verdrietig.
Lernen beginnen
end
The end of the movie was sad.
eingroep
Hij behoort tot de ingroep.
Lernen beginnen
ingroup
He belongs to the ingroup.
eindigen
De wedstrijd eindigde in een gelijkspel.
Lernen beginnen
to end
kończyć się
The match ended in a draw.
elfhonderd
Het huis kost elfhonderd euro.
Lernen beginnen
eleven hundred
The house costs eleven hundred euros.
enig
Hij is het enige kind.
Lernen beginnen
only
He's the only child.
enkelvoud
"Hond" is enkelvoud.
Lernen beginnen
singular
"Dog" is singular.
enkelvoudig
enkelvoud
Lernen beginnen
singular
envelop[pen]
Lernen beginnen
envelope
enz.
Enz. enzovoort.
Lernen beginnen
etc.
Etc. and so forth.
ergens
Ik heb mijn sleutels ergens verloren.
Lernen beginnen
somewhere
I lost my keys somewhere.
etalage
Kijk eens naar die mooie etalage.
Lernen beginnen
shop window
Look at that beautiful shop window.
exportland
Nederland is een belangrijk exportland.
Lernen beginnen
exporting country
The Netherlands is an important exporting country.
garanderen
Ik kan je garanderen dat het leuk zal zijn.
Lernen beginnen
to guarantee
I can guarantee you that it will be fun.
garnaal
Ik hou van garnalen.
Lernen beginnen
shrimp
I like shrimp.
gezet
Hij is een gezet man.
Lernen beginnen
sturdy, stocky
He's a sturdy man.
gebed
Hij zei een gebed voordat hij ging slapen.
Lernen beginnen
prayer
He said a prayer before he went to sleep.
gebied
Het gebied rond Amsterdam is dichtbevolkt.
Lernen beginnen
area, region
The area around Amsterdam is densely populated.
gebonden
binden
Hij is gebonden aan zijn contract.
Lernen beginnen
bound, tied
He is bound by his contract.
gecursiveerd
Dit woord is gecursiveerd.
Lernen beginnen
italicized
This word is italicized.
geest
Ik geloof in geesten.
Lernen beginnen
spirit, ghost
I believe in ghosts.
gelijk
We zijn gelijk.
Lernen beginnen
equal
We are equal.
genezing
De genezing verliep langzaam.
Lernen beginnen
healing
The healing process was slow.
genoegen
tot genoegen
Het geeft me genoegen om je te zien.
Lernen beginnen
pleasure
It gives me pleasure to see you.
restaureren
Ze restaureerden het oude kasteel.
Lernen beginnen
to restore
They restored the old castle.
gewoonlijk
Ik ga gewoonlijk om 8 uur naar bed.
Lernen beginnen
usually
I usually go to bed at 8 o'clock.
gezeefd
Het meel is gezeefd.
Lernen beginnen
sifted
The flour is sifted.
godsdienst
Hij is van de katholieke godsdienst.
Lernen beginnen
religion
He is of the Catholic religion.
godin
Aphrodite is een Griekse godin.
Lernen beginnen
goddess
Aphrodite is a Greek goddess.
goochelaar
De goochelaar voerde een geweldige truc uit.
Lernen beginnen
magician
The magician performed an amazing trick.
graad
Hij heeft een mastergraad in economie.
Lernen beginnen
degree
He has a master's degree in economics.
groet
Ze stuurde me een groet.
Lernen beginnen
greeting
She sent me a greeting.
grondwet
De grondwet van de Verenigde Staten.
Lernen beginnen
constitution
The Constitution of the United States.
haven
Rotterdam is een belangrijke havenstad.
Lernen beginnen
harbor
Rotterdam is an important harbor city.
hedendaags
Hedendaagse kunst is heel modern.
Lernen beginnen
contemporary
Contemporary art is very modern.
helder
Het weer is vandaag helder.
Lernen beginnen
clear
The weather is clear today.
heerlijk
Het eten was heerlijk.
Lernen beginnen
delicious
The food was delicious.
Hemelvaartsdag
Hemelvaartsdag is een christelijke feestdag.
Lernen beginnen
Ascension Day
Ascension Day is a Christian holiday.
herkoms
Wat is jouw herkomst?
Lernen beginnen
origin
What is your origin?
hoeveelste
Lernen beginnen
which
hoeven
Je hoeft niet te betalen.
Lernen beginnen
to need
You don't have to pay.
hoofdweg
We rijden op de hoofdweg.
Lernen beginnen
main road
We're driving on the main road.
hooghartig
Hij is een hooghartig persoon.
Lernen beginnen
arrogant
He's an arrogant person.
hooghartigheid
Zijn hooghartigheid stoort me.
Lernen beginnen
arrogance
His arrogance bothers me.
hoop
Ik hoop dat het morgen niet regent.
Lernen beginnen
hope
I hope it doesn't rain tomorrow.
inchecken
We moeten om 14:00 uur inchecken voor de vlucht.
Lernen beginnen
to check in
We have to check in for the flight at 2:00 PM.
indexkoppeling
De lonen zijn indexgekoppeld.
Lernen beginnen
indexation
The wages are indexed.
ingesloten
De foto's zijn bij deze brief ingesloten.
Lernen beginnen
enclosed
The photos are enclosed with this letter.
inkoop
Refers to the procurement or purchasing process, usually in a business or organizational setting. It involves buying goods or services systematically, often in bulk, for resale, production, or operations.
De inkoopkosten zijn gestegen.
Lernen beginnen
purchase
not aankoop
The purchase costs have increased.
inrichten
We hebben het huis net ingericht.
Lernen beginnen
to furnish, to decorate
We just furnished the house.
islamiet
Hij is een islamiet.
Lernen beginnen
Muslim
He is a Muslim.
het item
Dit item is te koop.
Lernen beginnen
item
This item is for sale.
jawel
Jawel, ik kom morgen.
Lernen beginnen
yes, indeed
Yes, indeed, I'll come tomorrow.
jazeker
Jazeker, dat mag.
Lernen beginnen
certainly
Certainly, you can.
kans op
Er is een kans op regen morgen.
Lernen beginnen
chance of
There's a chance of rain tomorrow.
kerel
Hij is een aardige kerel.
Lernen beginnen
guy, fellow
He's a nice guy.
kindernijslag
Ik kreeg een kindernijslag met Sinterklaas.
Lernen beginnen
candy cane
I got a candy cane on Saint Nicholas Day.
klaarzetten voor
Op aanvraag kunnen wij ook meerdere fietsen voor u klaarzetten.
Lernen beginnen
to prepare for
not zich voorbereiden op
klank
De klank van de bel was duidelijk.
Lernen beginnen
sound
The sound of the bell was clear.
komaan
Komaan, we moeten haast maken!
Lernen beginnen
come on
Come on, we have to hurry!
komma
Vergeet niet een komma te zetten.
Lernen beginnen
comma
Don't forget to put a comma.
koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk
Lernen beginnen
kingdom
The United Kingdom
kortom
Kortom, het was een leuke vakantie.
Lernen beginnen
in short
In short, it was a nice holiday.
koster
De koster opende de kerk.
Lernen beginnen
sexton
kościelny
The sexton opened the church.
kotelet
Ik bestel een varkenskotlet.
Lernen beginnen
chop
I'll order a pork chop.
zich kwalijk nemen
"Ze neemt het hem kwalijk dat hij niet komt
Neem het me niet kwalijk.
Lernen beginnen
to take offense, blame
Don't take it personally.
kwijt
Ik ben mijn sleutels kwijt.
Lernen beginnen
lost
I lost my keys.
opgeven
Lernen beginnen
to give up
heerlijk
Het eten was heerlijk.
Lernen beginnen
delicious
The food was delicious.
puinhoop
Wat een puinhoop in je kamer!
Lernen beginnen
mess
also as a noun
What a mess in your room!
weggeven
Ik geef dit boek weg.
Lernen beginnen
to give away
I'm giving this book away.
opgroeien
Hij groeide op in Amsterdam.
Lernen beginnen
to grow up
He grew up in Amsterdam.
waargebeuren
Het is een waargebeurd verhaal.
Lernen beginnen
true story
It's a true story.
verlanden
De rivier is verland.
Lernen beginnen
to silt up
The river has silted up.
raken
De bal raakte het raam.
Lernen beginnen
to hit, to touch
The ball hit the window.
paraglijden
Hij ging paraglijden in de Alpen.
Lernen beginnen
to paraglide
He went paragliding in the Alps.
rennen
Ren zo snel mogelijk naar huis!
Lernen beginnen
to run
Run home as fast as you can!
om heen staan
Lernen beginnen
to stand around
overeind
Hij stond overeind.
Lernen beginnen
upright
He stood up.
brancard
Ze brachten de gewonde op een brancard naar het ziekenhuis.
Lernen beginnen
stretcher
They brought the injured person to the hospital on a stretcher.
beschadigen
Lernen beginnen
to damage
strijd over
Lernen beginnen
battle
rolstoel
Hij zit in een rolstoel.
Lernen beginnen
wheelchair
He's in a wheelchair.
hendel
Trek aan de hendel om de deur te openen.
Lernen beginnen
lever, handle
Pull the handle to open the door.
heenrijden
We reden heen langs het park.
Lernen beginnen
to drive past
We drove past the park.
uitkering
Hij krijgt een uitkering van de overheid.
Lernen beginnen
allowance, benefit
He gets an allowance from the government.
tekenen
Hij kan goed tekenen.
Lernen beginnen
to draw
He can draw well.
optillen
Lernen beginnen
to lift up
opvangen
Ik heb de bal opgevangen.
Lernen beginnen
to catch
I caught the ball.
wedden
Ik wed dat hij te laat komt.
Lernen beginnen
to bet
I bet he's going to be late.
volhouden
Houd vol!
Lernen beginnen
to persist
not volharden
Keep going!
darmen
Ik heb buikpijn van mijn darmen.
Lernen beginnen
intestines
My stomach hurts from my intestines.
spullen
Pak je spullen en ga naar buiten.
Lernen beginnen
stuff, belongings
Pack your stuff and go outside.
stapel
Er staat een stapel boeken op de tafel.
Lernen beginnen
stack
There's a stack of books on the table.
de bon
Hier is de bon.
Lernen beginnen
receipt
Here's the receipt.
tentoonstelling
We gingen naar een tentoonstelling van moderne kunst.
Lernen beginnen
exhibition
We went to an exhibition of modern art.
knikken
Hij knikte ja.
Lernen beginnen
to nod
He nodded yes.
schudden
Schud je hoofd als je het niet eens bent.
Lernen beginnen
to shake
Shake your head if you disagree.
eigenwijs
Hij is erg eigenwijs.
Lernen beginnen
stubborn
He's very stubborn.
inhalen
Soms moet het lichaam gewoon een slaaptekort inhalen.
Lernen beginnen
to catch up
kreun
Hij kreunde van de pijn.
Lernen beginnen
groan
He groaned in pain.
zwaailichten
De ambulance had zwaailichten aan.
Lernen beginnen
flashing lights
The ambulance had its flashing lights on.
optillen
Lernen beginnen
to lift up
de brancard
Ze brachten de gewonde op een brancard naar het ziekenhuis.
Lernen beginnen
stretcher
They brought the injured person to the hospital on a stretcher.
knal
Ik hoorde een knal.
Lernen beginnen
bang
I heard a bang.
bostig
Het park is bostig.
Lernen beginnen
wooded
The park is wooded.
remen
Rem!
Lernen beginnen
to brake
Brake!
lade
Open de lade.
Lernen beginnen
drawer
Open the drawer.
landschap
Het landschap was prachtig.
Lernen beginnen
landscape
The landscape was beautiful.
leegdrinken
Hij dronk zijn glas leeg.
Lernen beginnen
to drink empty
He drank his glass empty.
liefhebber
Hij is een liefhebber van klassieke muziek.
Lernen beginnen
enthusiast
He's an enthusiast of classical music.
logeren
We logeren bij mijn ouders.
Lernen beginnen
to stay overnight
We're staying overnight at my parents'.
loketbediende
Vraag het aan de loketbediende.
Lernen beginnen
ticket agent
Ask the ticket agent.
longonsteking
Hij heeft longonsteking.
Lernen beginnen
pneumonia
ontsteking inflammation
He has pneumonia.
loslaten
Laat los!
Lernen beginnen
to let go
Let go!
lucifersdoosje
Geef me een lucifersdoosje.
Lernen beginnen
matchbox
Give me a matchbox.
lusten
Lust je een kopje koffie?
Lernen beginnen
to enjoy
Would you like a cup of coffee?
marsepein
Ik hou van marsepein.
Lernen beginnen
marzipan
I like marzipan.
medestudent
Zij is een medestudent van mij.
Lernen beginnen
fellow student
She's a fellow student of mine.
meerstemming
Het is een meerstemmig lied.
Lernen beginnen
polyphonic
It's a polyphonic song.
meevallen
Het viel me mee.
Lernen beginnen
to turn out well
It turned out well.
meesterwerk
Dit is een meesterwerk.
Lernen beginnen
masterpiece
This is a masterpiece.
meesten
De meesten van hen waren het eens.
Lernen beginnen
most
Most of them agreed.
meisjesnaam
Wat is je meisjesnaam?
Lernen beginnen
maiden name
What's your maiden name?
melkveebedrijf
Lernen beginnen
dairy farm
mijnheer
Mijnheer, kunt u me helpen?
Lernen beginnen
mister
Mister, can you help me?
minstens
Het kost minstens €10.
Lernen beginnen
at least
It costs at least €10.
moskee
We gingen naar de moskee.
Lernen beginnen
mosque
We went to the mosque.
mouw
De mouwen van mijn jas zijn te lang.
Lernen beginnen
sleeve
The sleeves of my jacket are too long.
niet-kerkelijk
Hij is niet-kerkelijk.
Lernen beginnen
non-religious
He is non-religious.
omroep
De omroep zond het nieuws uit.
Lernen beginnen
broadcasting
The broadcaster broadcast the news.
omzet
De omzet van het bedrijf is gestegen.
Lernen beginnen
turnover
The company's turnover has increased.
onbepaald
Het is een onbepaald werkwoord.
Lernen beginnen
indefinite
It's an indefinite verb.
onderwijsinstelling
De universiteit is een onderwijsinstelling.
Lernen beginnen
educational institution
The university is an educational institution.
ongelooflijk
Het is ongelooflijk dat hij dat heeft gedaan.
Lernen beginnen
unbelievable
It's unbelievable that he did that.
onstabiel
De situatie is onstabiel.
Lernen beginnen
unstable
The situation is unstable.
ontslag
Hij kreeg ontslag.
Lernen beginnen
dismissal
He was dismissed.
onstaan
De stad is ontstaan in de 12e eeuw.
Lernen beginnen
to arise, to come into being
The city was founded in the 12th century.
opdienen
De ober diende het eten op.
Lernen beginnen
to serve
food related
The waiter served the food.
opbellen
Ik bel je op.
Lernen beginnen
to call
I'll call you.
opeens
Opeens begon het te regenen.
Lernen beginnen
suddenly
Suddenly it started to rain.
openhouden
Houd de deur open.
Lernen beginnen
to keep open
Keep the door open.
opheffen
Lernen beginnen
to cancel or to lift like optillen
opschieten
Schiet op! We zijn te laat.
Lernen beginnen
to hurry up
Hurry up! We're late.
opschrijven
Schrijf het adres op.
Lernen beginnen
to write down
Write down the address.
opstellen
We stellen een tent op.
Lernen beginnen
to set up
We're setting up a tent.
opsturen
Lernen beginnen
to send by post
opvangen
Ik heb de bal opgevangen.
Lernen beginnen
to catch
I caught the ball.
overvliegen
Het vliegtuig vloog over de stad.
Lernen beginnen
to fly over
The plane flew over the city.
opschepper
Hij is een echte opschepper.
Lernen beginnen
braggart
He's a real braggart.
ellende
Hij leeft in ellende.
Lernen beginnen
misery
He lives in misery.
tuigje
Doe het tuigje om de hond.
Lernen beginnen
harness
Put the harness on the dog.
plotseling
Plotseling begon het te regenen.
Lernen beginnen
suddenly
Suddenly it started to rain.
uitrusten
= rusten
Ik ga even uitrusten.
Lernen beginnen
to rest
I'm going to rest for a while.
teder
Hij was teder voor zijn kind.
Lernen beginnen
tender
He was tender to his child.
aaien
Lernen beginnen
to stroke
pendelen
Hij pendelt elke dag naar zijn werk.
Lernen beginnen
to commute
He commutes to work every day.
perron
Ga naar perron 4.
Lernen beginnen
platform
Go to platform 4.
Pinksteren
Pinksteren is een christelijke feestdag.
Lernen beginnen
Pentecost
zesłanie ducha Świętego
Pentecost is a Christian holiday.
plaatselijk
Het plaatselijke nieuws.
Lernen beginnen
local
= lokaal
The local news.
plots
Plots begon het te regenen.
Lernen beginnen
suddenly
Suddenly it started to rain.
ploeg
Hij werkt op een boerderij met een ploeg.
Lernen beginnen
team, plow
He works on a farm with a team of horses.
plezierig
Het was een plezierige avond.
Lernen beginnen
pleasant
It was a pleasant evening.
pop
Ze speelt met haar pop.
Lernen beginnen
doll
She's playing with her doll.
prentbriefkaart
Ik stuur je een prentbriefkaart.
Lernen beginnen
postcard
I'll send you a postcard.
quizzen
We gaan vanavond quizzen.
Lernen beginnen
to quiz
We're going to play a quiz tonight.
raad
De gemeenteraad vergaderde.
Lernen beginnen
council
The city council met.
ramp
De overstroming was een ramp.
Lernen beginnen
disaster
The flood was a disaster.
rijsstrook
Rijd op de rechterrijstrook.
Lernen beginnen
lane
Drive in the right lane.
Romeins
De Romeinse Rijk.
Lernen beginnen
Roman
The Roman Empire.
ruw
Het is ruw weer.
Lernen beginnen
rough
It's rough weather.
samenkomen
We komen vanavond samen.
Lernen beginnen
to meet
We're meeting tonight.
schaar
Geef me een schaar.
Lernen beginnen
scissors
Give me a pair of scissors.
schaken
Hij schaakt graag.
Lernen beginnen
to play chess
He likes playing chess.
scheermes
Ik scheer me elke ochtend.
Lernen beginnen
razor
physical, voorbereiden is abstract
I shave every morning.
scheerzeep
Gebruik je scheerzeep.
Lernen beginnen
shaving cream
Use your shaving cream.
scheidbaar
Het werkwoord "opstaan" is scheidbaar.
Lernen beginnen
separable
The verb "to get up" is separable.
schelen
Het scheelt me niets.
Lernen beginnen
to matter
It doesn't matter to me.
scheuren
Hij scheurde zijn broek.
Lernen beginnen
to tear
He tore his pants.
schil
Schil de aardappel.
Lernen beginnen
peel
Peel the potato.
sjaal
Ze draagt een mooie sjaal.
Lernen beginnen
scarf
She's wearing a beautiful scarf.
schaal
Leg de fruit in de schaal.
Lernen beginnen
bowl
Put the fruit in the bowl.
slaapliedje
Zing een slaapliedje voor me.
Lernen beginnen
lullaby
Sing me a lullaby.
slank
Ze is erg slank.
Lernen beginnen
slim
She's very slim.
slachtoffer
Hij was het slachtoffer van een ongeluk.
Lernen beginnen
victim
He was the victim of an accident.
slot
Doe het slot op.
Lernen beginnen
lock
Lock the door.
ten slotte
Lernen beginnen
finally
sluiting
De winkel gaat binnenkort sluiten.
Lernen beginnen
closing
The store is going to close soon.
smelten
De sneeuw smelt.
Lernen beginnen
to melt
The snow is melting.
spuitje
De dokter gaf me een spuitje.
Lernen beginnen
injection
The doctor gave me an injection.
staart
De hond heeft een lange staart.
Lernen beginnen
tail
The dog has a long tail.
stal
De paarden staan in de stal.
Lernen beginnen
stable
The horses are in the stable.
stereotiep
Het is een stereotiep beeld.
Lernen beginnen
stereotype
It's a stereotypical image.
stichting
Hij werkt voor een stichting.
Lernen beginnen
foundation
He works for a foundation.
stoet
De stoet ging door de straat.
Lernen beginnen
procession
The procession went through the street.
strout
Hij is erg strout.
Lernen beginnen
stubborn
He's very stubborn.
stoven
Stoof de groenten.
Lernen beginnen
to heat up
Stew the vegetables.
strijdlustig
Hij is een strijdlustig persoon.
Lernen beginnen
combative
He's a combative person.
sibside
Hij heeft een jongere sibside.
Lernen beginnen
sibling
He has a younger sibling.
tegenover
Het huis staat tegenover de kerk.
Lernen beginnen
opposite
The house is opposite the church.
tegenvallen
Het viel me tegen.
Lernen beginnen
to be disappointing
It was disappointing.
telefooncel
Er staat een telefooncel op de hoek.
Lernen beginnen
phone booth
There's a phone booth on the corner.
telwoord
"Twee" is een telwoord.
Lernen beginnen
numeral
"Two" is a numeral.
terugdenken
Ik denk terug aan de vakantie.
Lernen beginnen
to think back
I'm thinking back to the holiday.
tijdje
Ik blijf even een tijdje.
Lernen beginnen
while
I'll stay for a while.
toer
We gaan een toer door de stad maken.
Lernen beginnen
tour
We're going to take a tour of the city.
toevallig
Toevallig zag ik hem gisteren.
Lernen beginnen
coincidentally
Coincidentally I saw him yesterday.
toestand
In welke toestand is het huis?
Lernen beginnen
state, condition
What state is the house in?
toespraak
De minister hield een toespraak.
Lernen beginnen
speech
The minister gave a speech.
ton
Een ton weegt 1000 kilo.
Lernen beginnen
ton
A ton weighs 1000 kilos.
zeetong
Ik bestel een zeetong.
Lernen beginnen
sole (fish)
I'll order a sole.
tros
Een tros druiven.
Lernen beginnen
bunch
A bunch of grapes.
uitbetalen
Hij betaalde het geld uit.
Lernen beginnen
to pay out
He paid out the money.
uittrijden
We gaan uitrijden met de auto.
Lernen beginnen
to drive out
We're going for a drive with the car.
uitverkocht
De kaartjes zijn uitverkocht.
Lernen beginnen
sold out
The tickets are sold out.
vakbond
Hij is lid van de vakbond.
Lernen beginnen
trade union
He's a member of the trade union.
vakverboon
Ik hou niet van vakverboontjes.
Lernen beginnen
runner bean
I don't like runner beans.
van alles
We hebben van alles gekocht.
Lernen beginnen
all sorts
We bought all sorts of things.
vanuit
Hij komt vanuit Amsterdam.
Lernen beginnen
from
He comes from Amsterdam.
vereniging
Hij is lid van een vereniging.
Lernen beginnen
association
He's a member of an association.
verenigingsleven
Het verenigingsleven in Nederland is actief.
Lernen beginnen
association life
Association life in the Netherlands is active.
verkeerd
Je hebt het verkeerd gedaan.
Lernen beginnen
wrong
You did it wrong.
verleden
In het verleden was het anders.
Lernen beginnen
past
In the past it was different.
verlengd
De vakantie is verlengd.
Lernen beginnen
extended
The holiday has been extended.
vermoeden
Ik vermoed dat hij liegt.
Lernen beginnen
to suspect
not veronderstellen
I suspect he's lying.
verrijzenis
De verrijzenis van Jezus Christus.
Lernen beginnen
resurrection
The resurrection of Jesus Christ.
versleten
Mijn schoenen zijn versleten.
Lernen beginnen
worn out
My shoes are worn out.
verstedelijking
De verstedelijking gaat snel.
Lernen beginnen
urbanization
Urbanization is going fast.
verstrooid
Hij is erg verstrooid.
Lernen beginnen
absent-minded
He's very absent-minded.
vervuiling
De vervuiling is een groot probleem.
Lernen beginnen
pollution
Pollution is a big problem.
verzorger
Zij verzorgt haar zieke moeder.
Lernen beginnen
opiekun
She takes care of her sick mother.
vestig
De bank heeft een vestiging in elke stad.
Lernen beginnen
branch
The bank has a branch in every city.
vlak
Het terrein is vlak.
Lernen beginnen
flat
The terrain is flat.
vrijwel
Hij komt vrijwel elke dag.
Lernen beginnen
almost
He comes almost every day.
vooruit
Ga vooruit!
Lernen beginnen
forward
Go forward!
voorrang
Hij heeft voorrang.
Lernen beginnen
priority
He has priority.
wat voor een
Wat voor een boek is dat?
Lernen beginnen
what kind of
What kind of book is that?
waterwegennet
Nederland heeft een uitgebreid waterwegennet.
Lernen beginnen
network of waterways
The Netherlands has an extensive network of waterways.
wegrijden
Hij reed weg.
Lernen beginnen
to drive away
He drove away.
wel eens
Ik ga wel eens naar de bioscoop.
Lernen beginnen
sometimes
not af en toe or soms
I go to the cinema sometimes.
welterusten
Welterusten!
Lernen beginnen
goodnight
Goodnight!
werelddeel
Europa is een werelddeel.
Lernen beginnen
continent
Europe is a continent.
winkelwagen
Neem een winkelwagen.
Lernen beginnen
shopping cart
Take a shopping cart.
yoghurt
Ik eet graag yoghurt.
Lernen beginnen
yogurt
I like eating yogurt.
zalig
Het was een zalig gevoel.
Lernen beginnen
blissful
It was a blissful feeling.
zenuwachtig
Ik ben zenuwachtig voor het examen.
Lernen beginnen
nervous
I'm nervous about the exam.
zelfvetrouwen
Hij heeft veel zelfvertrouwen.
Lernen beginnen
self-confidence
He has a lot of self-confidence.
zoeits
Ik heb zoeits gezien.
Lernen beginnen
something
I saw something.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.