1. sluiten
Kan je het raam sluiten?
Wilt ge de deur sluiten als ge weggaat?
Totdat jullie vrede sluiten met wie jullie zijn, zullen jullie niet tevreden zijn met wat jullie hebben.
Hij was dronken en vergat de achterdeur te sluiten.
Ik probeerde het verkeerslawaai tevergeefs buiten te sluiten.
De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de leerlingen.
Het is te laat om de staldeur te sluiten als het paard inmiddels al is weggelopen.
De school zal binnenkort sluiten voor de zomervakantie.
Het lukt je niet deze valies te sluiten omdat je er te veel hebt ingestopt.
2. dicht
De deur is dicht.
Haar huis is dicht bij de zee.
Ik was dicht bij de rivier, toen ik de weg kwijt raakte.
Lijn twaalf heeft een halte dicht bij het operagebouw.
Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen.
Er is een kerk dicht bij mijn huis.
Kom niet te dicht bij het vuur.
Soms ga ik lopend naar het werk en soms op de fiets, want ik woon heel dicht bij mijn werk.
Het is handig om zo dicht bij het station te wonen.
Deze universiteit bevalt mij wel, maar ze is te dicht bij huis.
Zeg haar niet te dicht bij de hond te komen.
Knijp je neus dicht opdat je de stank niet zou ruiken.
Gelieve uw gordel dicht te gespen.
Mary sloot zichzelf op in haar kamer en deed alle ramen dicht.
Laat het dicht.
3. slot
Dat slot is mooi.
Het is prima, lachte Dima. "Ik ben per slot van rekening nog in de groei. Ik groei er wel in."
Geef me de sleutel van dit slot!
Tot mijn verbazing was de deur van slot.
Ik ben een slot zonder een sleutel.
Heb je je auto niet op slot gedaan?
Per slot van rekening blijft niets eeuwig bestaan.
Doe het raam op slot voor je naar bed gaat.