1. afgelopen
Om negen uur was het spel afgelopen.
Ze was afgelopen maand in Amerika.
Het is allemaal afgelopen.
Was hij het afgelopen jaar in Hokkaido?
Afgelopen jaar kreeg ik een beroerte.
Wat heb je afgelopen nacht gedaan?
Afgelopen week heeft ze een schitterende dochter gekregen.
Gisteren is de wekker niet afgelopen en Kurt is niet wakker geworden.
Het duurt niet lang meer voordat de wintervakantie afgelopen is.
Er was helemaal geen regen de afgelopen drie maanden.
afgelopen zomer/ vorige zomer
Afgelopen zondag was het eerste advent en hebben we de adventster voor het raam gehangen.
Morgen is de conferentie afgelopen.
De afgelopen tijd is er veel gesproken over de architectuur van de nieuwe school.
Afgelopen nacht stierf zijn vader in het ziekbed.
2. vorig
Er was veel sneeuw vorig jaar.
Deze zomer werden er geen beurzen meer toegekend aan de studenten die er vorig jaar een kregen.
Vorig jaar reden zij naar Kyoto.
Is hij in Hokkaido geweest vorig jaar?
Vorig jaar kwam ik terug thuis en was ik verrast, dat het dorp en de mensen helemaal veranderd waren.
Waarom woonde je in Kyoto vorig jaar?
Ik ben vorig jaar naar Japan gekomen.
Om een situatie als vorig jaar, toen er een pekeltekort was, te voorkomen, hebben veel mensen nu al ruim voor de eerste vorst een voorraadje strooizout ingeslagen.
Hij bezocht Kyoto vorig jaar.
Om de waarheid te zeggen, we zijn vorig jaar getrouwd.
Hij ging vorig jaar naar Amerika om zijn Engels bij te schaven.
Vorig seizoen is hij gestopt met honkballen.
Vergeleken met vorig jaar is de winst met een derde verminderd.
Dit jaar bieden we dezelfde taalcursus aan als vorig jaar.
De Japanse economie is vorig jaar met 4 % gegroeid.
Holländisch Wort "zeszły"(vorig) tritt in Sätzen auf:
PZJN toets 2