rozdzial 2

 0    154 Datenblatt    nessa16
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
ziet eruit als
beschrijf hoe hij/ zij eruitziet
Lernen beginnen
looks like
describe how he / she looks
zitten (zitten)
Lernen beginnen
are sitting
de kantine
Lernen beginnen
canteen
deze
Lernen beginnen
this
de plaats
Lernen beginnen
seat / place
vrij
Lernen beginnen
free
ja hoor
Lernen beginnen
yes
donderdag
Lernen beginnen
Thursday
(op) maandag
Lernen beginnen
(on) Monday
dinsdag
Lernen beginnen
Tuesday
woensdag
Lernen beginnen
Wednesday
vrijdag
Lernen beginnen
Friday
zaterdag
Lernen beginnen
Saturday
zondag
Lernen beginnen
Sunday
augustus
Lernen beginnen
August
(in) januari
Lernen beginnen
(in) January
februari
Lernen beginnen
February
maart
Lernen beginnen
March
april
Lernen beginnen
April
mei
Lernen beginnen
May
juni
Lernen beginnen
June
juli
Lernen beginnen
July
september
Lernen beginnen
September
oktober
Lernen beginnen
October
november
Lernen beginnen
November
december
Lernen beginnen
December
morgen
Lernen beginnen
tomorrow
ik ben jarig (jarig zijn)
Lernen beginnen
it’s my birthday
lekker
Lernen beginnen
nice / delicious
het kopje
Lernen beginnen
cup
de koffie
Lernen beginnen
coffee
of
Lernen beginnen
or
eigenlijk
Lernen beginnen
actually / really
vandaag
Lernen beginnen
today
wat leuk
Lernen beginnen
how nice
de winter
Lernen beginnen
winter
krijg (krijgen)
Lernen beginnen
get / receive
het bezoek
Lernen beginnen
visit / visitors
de broer
Lernen beginnen
brother
jonger (jong)
Lernen beginnen
younger
maar
Lernen beginnen
but
langer (lang)
Lernen beginnen
taller
broers (broer)
Lernen beginnen
brothers
zussen (zus)
Lernen beginnen
sisters
de zus
Lernen beginnen
sister
kijk (kijken)
Lernen beginnen
look
de foto
Lernen beginnen
photo
goh
Lernen beginnen
oh
ander
Lernen beginnen
different / other
het type
Lernen beginnen
type
kort
Lernen beginnen
short
blond
Lernen beginnen
blonde
het haar
Lernen beginnen
hair
donker
Lernen beginnen
dark
de ouders
Lernen beginnen
parents
komen op bezoek (op bezoek komen)
Lernen beginnen
pay a visit
Indonesië
Lernen beginnen
Indonesia
doen (doen)
Lernen beginnen
are doing
op vakantie
Lernen beginnen
on holiday
de vakantie
Lernen beginnen
holiday
de vader
Lernen beginnen
father
voor
Lernen beginnen
for
zijn
Lernen beginnen
his
het werk
Lernen beginnen
work
(in) het seizoen
Lernen beginnen
(in) season
wanneer
Lernen beginnen
when
weet (weten)
Lernen beginnen
know
niet
Lernen beginnen
not
vertel (vertellen)
Lernen beginnen
tell
eens
Lernen beginnen
(usually untranslated)
over
Lernen beginnen
about
de familie
Lernen beginnen
family
wil (willen)
Lernen beginnen
want / would like
laat
Lernen beginnen
late
11.00 uur
Lernen beginnen
11 o’clock
moeten (moeten)
Lernen beginnen
should / have to
naar
Lernen beginnen
to
onze
Lernen beginnen
our
het gezin
Lernen beginnen
family
de ouders
Lernen beginnen
parents
de vader
Lernen beginnen
father
de moeder
Lernen beginnen
mother
de man/ echtgenoot
Lernen beginnen
husband
de vrouw/ echtgenote
Lernen beginnen
wife
het kind
Lernen beginnen
child
de zoon
Lernen beginnen
son
de dichter
Lernen beginnen
daughter
de broer
Lernen beginnen
brother
de zus
Lernen beginnen
sister
de familie
Lernen beginnen
family
de opa
Lernen beginnen
grandfather
de oma
Lernen beginnen
grandmother
de oom
Lernen beginnen
uncle
de tante
Lernen beginnen
aunt
de neef
Lernen beginnen
nephew/ cousin
de nicht
Lernen beginnen
niece/ cousin
jong
Lernen beginnen
young
oud
Lernen beginnen
old
lang
Lernen beginnen
tall
klein
Lernen beginnen
small
kort
Lernen beginnen
short
dik
Lernen beginnen
fat
dun
Lernen beginnen
slim
mijn
Lernen beginnen
mine (ik)
jouw/ je
Lernen beginnen
yours (jij/je)
uw
Lernen beginnen
yours (u)
zijn
Lernen beginnen
his (hij)
haar
Lernen beginnen
hers (zij/ze)
onze /ons
Lernen beginnen
ours (wij/we)
jullie
Lernen beginnen
yours (jullie)
hun
Lernen beginnen
theirs (zij/ze)
uur
Lernen beginnen
hour (o' clock)
kwart
Lernen beginnen
quarter
half
Lernen beginnen
half (past)
over
Lernen beginnen
00-15
voor half
Lernen beginnen
15-30
over half
Lernen beginnen
30-45
voor
Lernen beginnen
45-00
de klok
Lernen beginnen
clock
het horloge
Lernen beginnen
watch (zegarek)
eergisteren
Lernen beginnen
day before yesterday
gisteren
Lernen beginnen
yesterday
vandaag
Lernen beginnen
today
morgen
Lernen beginnen
tomorrow
overmorgen
Lernen beginnen
day after tomorrow
de winter
Lernen beginnen
winter
de herfst/ het najaar
Lernen beginnen
autumn
de lente/ het voorjaar
Lernen beginnen
spring
de zomer
Lernen beginnen
summer
om 10 uur
Lernen beginnen
at 10
in jaar
Lernen beginnen
in year
op 22.10
Lernen beginnen
in 22.10
zo
Zo, een lekker kopje koffie
Lernen beginnen
so, okey, right
So, a good cup of coffee
al lang
Woon je al lang in Utrecht?
Lernen beginnen
for a long time
Do you live long in Utrecht?
pas
Nee, pas drie dagen.
Lernen beginnen
only
No, only three days.
dus
Ik ben in december jarig, dus in de winter.
Lernen beginnen
so, therefore
I'm in December born, so in the winter.
nog
Krijg je nog bezoek?
Lernen beginnen
any
Will you have any visitors?
wel
Hij is jonger, maar wel langer.
Lernen beginnen
certainly
He's younger, but for sure taller.
nog meer
Heb je nog meer broers of zussen?
Lernen beginnen
any more
Have you got any brothers or sisters?
nog
Ja, ik heb nog en zus.
Lernen beginnen
as well
Yes, I have sister as well.
heel
Gog, ze is een heel andere type.
Lernen beginnen
very
Oh, she is a very different type.
op dit moment
Nee, ze zijn op dit moment in Indonesie.
Lernen beginnen
at this time/ moment
No, they at this time in Indonesia.
daar
Wat doen ze daar?
Lernen beginnen
(over) there
What are they doing there?
dat
Lernen beginnen
that
weer
We moeten weer naar de les.
Lernen beginnen
again
We must return to class. We must one again get to the class.
welke
Welke dag is eigenlijk vandaag?
Lernen beginnen
which (de words)
Which day is actually today?
welk
Uit welk land kom je?
Lernen beginnen
which (het words)
Which country are you come from?
Wie?
Wie is jonger?
Lernen beginnen
Who?
Who is younger?
Wat?
Wat doen je ouders daar?
Lernen beginnen
What?
What do your parents do there?
Waar?
Waar woon je?
Lernen beginnen
Where?
Where do you live?
Waarom?
Waarom zijn je ouders in Indonesië?
Lernen beginnen
Why?
Why are your parents in Indonesia?
Wanneer?
Wanneer is het in jouw land zomer?
Lernen beginnen
When?
When it is summer in your country?
Hoe?
Hoe heet jij?
Lernen beginnen
How?
Who are you? What is your name?
Hoeveel?
Hoeveel broers heb je?
Lernen beginnen
How much?
How many brothers do you have?

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.